De Vlaamsche vertelselschat. Deel 3
(1929)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 151]
| |
CCXXXXVII. Van een vedelaar.aant.Er was eens een dorp waar alles verkeerd liep. De jeugd was er wars van 't werk en alleen op spel en dans verzot. De oude, wijze menschen van 't dorp zeiden: - 't Kan niet blijven duren, 't roept wraak bij God! Een eind moet er aan komen! Maar 't duurde voort en 't bleef duren. Eens, op een avond, kwam er een vreemde man op 't dorp. Hij was zwart en stuur van opzicht en liep een weinig mank; op zijn lippen lag een grijnslach en op den rug had hij een grooten bochel. Zonder op iemand acht te slaan ging hij zijn weg, tot hij aan de Groote Markt gekomen was. Daar bleef hij staan en, van onder zijn zwarten mantel, haalde hij een viool te voorschijn. Onmiddellijk begon hij te spelen en wat hij speelde was zoo wonderlijk schoon, dat op een ommezien heel de dorpsbevolking kwam toegeloopen, de jongens en de meisjes allereerst. En dan, toen al wat beenen had op het dorp daar vergaard was, scheidde hij uit met spelen, een stond maar, want onmiddellijk nam hij zijn viool weerom vast en hij speelde opnieuw. 't Waren ditmaal dansliedjes die hij speelde, liedjes die in alle jonge harten een duivelsche vreugd brachten. En in een ommezien waren allen aan 't dansen, tot groote ergernis van al de oude, wijze menschen. En toen grinnikte die vreemde muzikant en, terwijl hij zijn dansliedekens vuriger, wilder begon te spelen, zette hij zich in beweging. Hij trok de groote baan op en al de koppels hem dansend achterna. En sneller ging hij, altijd maar sneller, en naarmate hij sneller | |
[pagina 152]
| |
ging, speelde hij een meer duivelsche muziek, zoodat de koppels hem, wilder en wilder dansend, op de hielen volgden. En zoo, altijd-aan met meer vuur spelend, trok de muzikant den dijk langs de Schelde op, en de dansers volgden hem stap na stap. De ouderen van jaren begrepen er niets van; zij dachten dat heel die jeugd krankzinnig was geworden of bezeten was door den duivel en zij hielden de armen naar den hemel gestrekt: - Waar gaat het naar toe? De duivel moet hen bemeesterd hebben! En sneller, sneller trok de muzikant vooruit, den dijk af en de koppels volgden maar altijd, juichend en zingend. De oude, wijze menschen, alsof zij wisten dat er iets ongewoons gebeurde, bleven boven op den dijk staan. Zij meenden dat het einde van de wereld gekomen was. En dan zagen zij van daarboven den speleman in den stroom trekken. De baren sloegen uiteen en lieten een weg, wijd en breed. En hij ging al spelend voort, wilder en wilder spelend. En de koppels hem achterna. En hoe verder hij ging, hoe verder zij volgden, tot, ten slotte, de laatste dansers schier in 't midden van den stroom stonden. En toen gebeurde wat de menschen op den dijk hadden verwacht. De baren sloegen toe, speleman en dansers ineens verzwelgend. En alleen hoorde men nog, boven de golven van den stroom, het grinnikend gelach van den duivel, want die speleman was niemand anders dan de duivel geweest. |
|