De Vlaamsche vertelselschat. Deel 3
(1929)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 150]
| |
CCXXXXVI. Van God of van den duivel.aant.Een boer had pas zijn verken geslacht en de hespen en het spek hingen in de schouw te rooken. Een dief, lummerde op dien buit, kroop 's nachts op het dak van de hoef en langs de schouw liet hij zich naar beneden glijden, tot waar de hespen hingen. Hij zocht en zocht tot hij de twee grootste beet had en wilde toen terug naar boven klimmen. 't Ging echter niet gemakkelijk en zie, door een misstap, viel hij met hespen en al naar beneden. 't Was een groot gedruisch in huis en de boerin werd er van wakker. Direkt was zij het bed uit en de woonkamer in. Hoewel zij er niets hoorde noch en zag, wilde zij zekerheid hebben. Zij ging naar den haard en nam een solferstek, dien zij aan een smeulend kooltje tot driemaal toe aanstak, maar elken keer blies de dief hem uit. De vrouw dacht niet anders of 't was een spook dat daar in den haard zat. Zij maakte een kruis en, zooals haar vader haar altijd gezeid had dat ze doen moest, deed ze. Ze trok de deur open en riep: Zijt ge van God gezonden?
Spreek dan!
Maar komt ge van den duivel?
Vertrek dan!
De dief vroeg niet beter. Bij deze laatste woorden liep hij de deur uit met twee hespen, een onder elken arm. - Een duivel, en nogal eenen met vleugels, riep 't mensch, en, als verlicht, sloot ze daarop de deur. |
|