De Vlaamsche vertelselschat. Deel 3
(1929)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 138]
| |
CCXXXV. De hellewagen.aant.De zieltjes komen alle jaren, met Allerzielen, terug op de wereld. Zij brengen dan aan hun familieleden een bezoek. Onze ouders wisten dat wel. De haal werd alsdan niet in den schoorsteen gebezigd, uit vrees dat de zieltjes er zouden gaan opzitten en zich deerlijk boven 't vuur verbranden. En zoo ook werden, op dien dag, alle meubels, stoelen, zetels, banken, tafels, zorgvuldig behandeld, uit vrees de zieltjes onwetend zeer te doen. Maar ook de zielen van hen die om hun slecht leven in de hel verbannen zijn, komen dien dag op de wereld. Zij worden door den duivel hierheen gevoerd, op den brandenden Hellewagen. Wie heeft er den Hellewagen nog niet op een duisteren nacht hooren voorbijrijden, net als een voor bij stormende wind vlaag? Iedereen heeft dat gehoord, maar weinigen hebben den Hellewagen gezien. En zij die er iets van gezien hebben, die zullen er wel over zwijgen, maar er des te meer aan denken en er blijven aan denken tot hun laatsten dag. Zoo was er eens een boer en een boerin, die op Allerzielen hadden koeken gebakken. 't Was al laat geworden en opeens hoorden zij daar een schrikkelijk gedruisch op straat. 't Leek of er wel duizend monsters huilend voorbijdraafden. Zij gingen zien en ja, zij zagen nog even wat het was. 't Was een wagen van vuur en vlam, zonder paarden, zonder geleider. 't Leek lijk een bliksem die voorbij sloeg. Dat het de Hellewagen was, ja, dat bevroedden zij toen nog niet, anderszins hadden zij niet gedaan wat zij deden. Toen het gedruisch ginder ver op de hei was weg- | |
[pagina 139]
| |
gestorven, toen zag de vrouw in het midden van de kasseide een groote, gloeiende kool liggen. - Wat een schoone kool, zei de vrouw, 't is zonde ze te laten liggen. Als ik ze in den haard leg, met wat schadden er rond, dan zal er 't vuur tot morgen vroeg blijven voortsmeulen. - 'k Zal ik ze gaan halen, zei de man. En de man ging de brandende kool halen en lei ze in den haard. En toen de vrouw 's anderen daags 's morgens opstond en naar den haard ging om 't vuur op te jagen, vond zij een doodskop te midden van de schadden. De pastoor werd geroepen. Hij zei dat men het doodshoofd zoo gauw mogelijk op den Hellewagen moest teruggooien, zoo van uit de deur, want dat het de Hellewagen was dien zij hadden zien rijden. - 't Is bijna zeker dat de Hellewagen van avond voorbijkomt, voegde hij er bij. Dat gebeurt altijd wanneer men onderweg doodskoppen, armen of beenen heeft verloren. De boer stond dienzelfden avond op wacht. Om klokslag twaalf uur trok de wagen voorbij, een brandende, vlammende wagen op vier wielen, zonder paarden en zonder voerder, maar vol gehuil en geschreeuw, alsof er duizenden wilde beesten mee vervoerd werden. En per geluk kon de boer den doodskop te midden van den wagen werpen. Wat zou er anders wel niet gebeurd zijn? |
|