De Vlaamsche vertelselschat. Deel 3
(1929)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 137]
| |
CCXXXIV. De vuurman.aant.In de dorpen langs de Maas in Limburg gaat alle nachten de vuurman uit. 't Is een groote man, die heel en al in brand staat. Laaiende vlammen slaan uit heel zijn lijf op. De menschen, die daar wonen, kennen den gast en zij zullen zich wel wachten hem te gemoet te gaan. Zij spoeden zich zoo gauw mogelijk naar huis en sluiten deuren en vensters dicht. Eens was er een die van niets benauwd was, noch van spoken noch van duivels. Hij had al meermalen in de herbergen gepocht dat hij, moest hij den vuurman tegenkomen, er recht zou op af gaan, om hem eens flink in de oogen te kijken. En enkele dagen later, toen hij rond middernacht naar huis keerde, zag hij den vuurman ver voor hem op de baan. Hij liep er onmiddellijk heen en van verre riep hij: - Hé, Vuurman! Maar hij had er al spijt van eer het woord uit zijn mond was, want de vuurman keerde zich om en kwam met groote stappen op hem toe. De man schoot daarop op een loop, recht naar huis. Al zijn moed was daar in eens uit zijn lijf weg. Hij liep zoo hard hij kon en dierf niet omzien, want hij voelde wel dat de vuurman hem met elken stap meer en meer inhaalde. Eindelijk toch was hij thuis geraakt en nog even kon hij de deur voor den neus van den vuurman sluiten. En toen hoorde hij een vuistslag op de voordeur, zóó geweldig dat heel het huis er van daverde. En als hij 's anderen daags zien kwam, stond er een groote reuzenvuist in de deur gebrand. |
|