De Vlaamsche vertelselschat. Deel 3
(1929)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 127]
| |
CCXXX. De duivel en de houthakker.aant.Een houthakker, die niet meer wist hoe de twee eindjes aaneen te knoopen, besloot op zekeren dag er maar van onder te trekken en zijn geluk in een ander land te gaan zoeken. Hij raapte zijn gerief bijeen, maakte er een pak van, wierp alles op den rug en weg was hij. Lang had hij nog te gaan eer hij uit het bosch was, waar hij en zijn ouders altijd hadden gewoond. Opeens hoorde hij daar een akelig geschrei opgaan. 't Leek op geen menschenstem! Wat hij hoorde ging door merg en been, zóó akelig klonk het. Toen hij naderbij kwam zag hij den duivel in eigen gedaante, die daar met zijn horens in een elken stam stak. Hij kon noch vóór-, noch achteruit, zoo vast zat hij in dien boom, als met ijzer geriveerd. - Ja, man, gij moet mij helpen, zei de duivel, en als gij 't doet, zult ge er goed mee varen. De duivel daarop aan 't vertellen: - Ge moet weten dat ik hier in gevecht ben geweest met een toovenaar, die mij leelijk bedrogen heeft. Door zijn tooverkunsten heeft hij aan dien ouden eik zijn eigen gedaante gegeven. Ik ben er onverwacht opgesprongen met ongeloofelijk geweld, in de meening hem met mijn horens te doorboren. Wat kracht ik er heb bijgezet, kunt ge zelf wel zien. Mijn horens zitten tot in dien ouden eik zijn hart. - Ik wil u wel helpen, maar hoe? zei de houthakker. - Hebt gij uw gereedschap bij? vroeg daarop de duivel. | |
[pagina 128]
| |
- Meester, een houthakker die van armoede naar elders moet trekken, heeft altijd zijn gerief bij. - Trekt ge er van armoe uit? Welnu, als ge mij helpt, en doet wat ik u zeg, dan maak ik u zoo rijk, dat gij in uw land zult kunnen blijven en 't er eeuwig goed zult hebben. Om uw zieltje zal ik niet eens vragen, al is dat mijn gewoonte niet. Welnu, als 't aangenomen is, neem dan uw handzaag en zaag mijn horens af. De houthakker deed wat hem bevolen was. Lang duurde zijn werk, want al was zijn zaag maar juist gescherpt, zij ging moeilijk door de duivelshorens, die hard waren als ijzer. Na een paar uur werkens had hij er toch mee gedaan en de duivel, die zich vrij voelde, sprong van plezier een gat in de lucht. - Man, zei hij daarop, en hij sloeg den houthakker vergenoegd op den schouder, de dienst dien ge mij hebt bewezen, zal koninklijk beloond worden. Die woorden zijn in niets overdreven, gelijk gij hooren zult. Eerst en vooral, ge gaat terug naar uw huis. Ik zal er voor eten en drinken zorgen. Wat mij betreft, ik trek naar het koninklijk paleis en maak de koningin zóó ziek, zóó ziek, dat ze maar haar oogen heeft toe te doen om dood te zijn. De koning zal daarop al de hooggeleerde dokters roepen, maar niet een zal haar kunnen genezen. Ondertusschen zal ik al de zieke menschen van dezen omtrek naar u sturen en gij zult ze poeders geven van gemalen baksteen; dat zal hen allen zoo gezond maken als vischkens in het water. Uw wonderbare genezingen zullen geroemd worden door heel het land en aan het oor van den koning komen, die u onmiddellijk aan het hof zal doen ontbieden. Gij zult er de koningin vinden in den toestand waarin ik haar zal stellen, om u toe te laten haar te genezen. Een paar poederkens en ze is | |
[pagina 129]
| |
aan de beterhand. Na het tiende zal zij heel en al genezen zijn. Daarop trok de duivel weg naar het paleis van den koning, en de houthakker naar huis. Alles gebeurde zooals de duivel had gezegd. De eerste dagen vond de man eten en drinken overhoop op zijn tafel. 't Werd er door onzichtbare handen aangebracht. Maar weldra was zulks niet meer noodig, want zieke menschen kwamen van overal den houthakker om hulp en bijstand smeken. Hij gaf aan allen poeders van gemalen baksteen en allen genazen en betaalden rijkelijk voor hun genezing. Eindelijk, op een schoonen morgen, stond er een calèche van den koning aan de deur. De houthakker werd naar het paleis gevoerd en onmiddellijk bij de koningin gebracht. Hij deed gelijk een geneesheer van naam en kunde, want gedurende de dagen dat de zieken van heinde en ver tot hem hun toevlucht namen, had hij veel geleerd. Na haar pols te hebben gevoeld, haar te hebben afgeluisterd, haar in 't wit van de oogen te hebben gekeken, gaf hij haar een eerste poeder. Iedereen kon het zien dat er beterschap was en deze vermeerderde met elken dag, tot den twaalfden dag na de komst van den houthakker, de zieke heelemaal hersteld was. En de koning maakte den houthakker daarop zóó rijk als 't water diep is en hij werd ook raadsheer van het hof. Maar aan het hof wilde hij niet blijven, hoe de koning daar ook op aandrong. Hij wilde en moest terug naar het bosch om er te leven gelijk hij er eens geleefd had, vrij als een vogel in de lucht. En of hij gelijk had! |
|