De Vlaamsche vertelselschat. Deel 3
(1929)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 124]
| |
CCXXIX. Hoe die van Borstbeek een kerk bouwden.aant.Eens moest er te Borstbeek een nieuwe kerk gebouwd worden. De burgemeester, de pastoor en de bijzondere heeren van het dorp hadden al meermalen vergaderd en waren het, ten slotte, eens geraakt. Men begon het werk: eerst het graafwerk en daarna den bouw. Op enkele weken was men met de muren al een meter of twee in de hoogte geraakt en men werkte dapper voort. Toen gebeurde het, dat de burgemeester, de pastoor en de heeren van den Raad eens naar de werken kwamen zien. - Maar wat zie ik, pastoor, zei opeens de burgemeester, hoe gaan de menschen hier in de kerk geraken? Daar, langs de ladder, langswaar de metsers boven klimmen? Dat gaat toch niet voor god en alleman? Ja, zij waren het allen eens dat zulks niet ging. Maar wat diende er dan gedaan? De pastoor besloot daarop dat Door, de meestergast, onmiddellijk naar Borgerhout, naar den deken zou loopen en raad vragen. Als Door te Borgerhout alles had uitgelegd, lachte de deken dat hij schokte. - Wel Door toch, wat zijn dat voor dingen die gij vragen komt? Hebben mijnheer pastoor en de burgemeester en de andere heeren van den Raad dat dan niet gezien? Wel ze moeten er een deurgat laten en er een deur in plaatsen lijk in de andere kerken, lijk in uw eigen huis. | |
[pagina 125]
| |
- Een deurgat, meneer den deken? - Ja, een deurgat. Door liep daarop terug naar Borstbeek en, omdat hij 't niet zou vergeten hebben, zei hij altijd al loopende: - Een deurgat, een deurgat. 't Ging er holder de bolder in zijn kop van: ‘deurgat, deurgat’. En hij liep maar voort. Ja, ik vergeet haast te zeggen, dat hij, om des te eerder thuis te zijn, een binnenweg had genomen. Halverwege Borgerhout en Borstbeek, moest hij over een gracht en daar er geen bruggetje lag over die gracht, moest hij er over springen. Nam hij zijnen loop te kort, of deed hij een misstap? In ieder geval hij viel in 't midden van de gracht en verschieten dat hij deed, verschieten! En zie, toen hij terug aan kant kwam, was hij, van 't danig verschieten, 't woord kwijt dat hij onthouden moest. - Wat is dat nu, zei Door, en hij sloeg zich met de twee vuisten op den kop, omdat het woord terug in zijn geheugen zou schieten. Maar er was niets aan te doen! 't Was weg en 't bleef weg. - En nochtans, ging hij weer voort, daar waar ik mijn sprong nam, had ik het nog en hier ben ik het kwijt. Ik zal het terughalen. Hij sprong terug over de gracht, maar niets te doen, 't woord was weg en bleef weg. - Misschien had ik het daar toch nog en is het op den grond gevallen. En Door sprong terug, en weer terug en nog eens terug, om 't woord dat hij verloren had terug te vinden. Een boer, die daar wat verder aan 't zaaien was, kwam toegeloopen. want hij begreep niets aan al die vreemde toeren van den jongen. | |
[pagina 126]
| |
- Wat is het allemaal, man? - Ja, ik kan het niet begrijpen. Ik had het, ik sprong over de gracht en ik had het niet meer. Ik vind het hier noch daar terug. - Wel, domkop, dan is 't onder 't springen in 't water gevallen. En Door sprong in 't water en bodderde door 't slijk en zocht en zocht, maar 't was al vergeefsche moeite. Hij kon 't niet meer vinden. - Wacht, jongen, ik zal u helpen, zei de boer, en op een oogwenk was hij in 't water nevens Door. Met zijn riek begon hij te werken en haalde boven al wat hij bovenhalen kon. 't Was niets dan slijk en moer! - Neen, neen, zei Door, dat is het niet dat ik vinden moet. Geef mij uw riek, ik zal zelf zoeken, ik weet best wat ik hebben moet. Door ging te werk met zijn riek, alsof hij den duivel in 't lijf had zitten! Hij stak en stak... En daar sprong de boer op, huilend van de pijn: - Ai! ai!! schreeuwde hij, 't is er deur... 't Is een gat! - Deur... gat! Ja, ja, dat is 't, schreeuwde Door. Hij gooide den riek er bij en loopen, dat hij deed, loopen, vierklauwens naar Borstbeek en altijd maar roepend: - Deurgat, deurgat! |
|