De Vlaamsche vertelselschat. Deel 3
(1929)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 122]
| |
CCXXVIII. Waarom de kabouters niet meer bij de menschen komen.aant.In den ouden tijd, zooveel honderden jaren geleden, was het werken aan de menschen onbekend. Toen ook ging alles anders als nu. In elk huis, stadswoning of boerenhoeve, kwamen de kaboutermannekens het werk doen, wasschen en plassen, naaien en breien, koken en smoken. De kabouters gingen met de koeien naar de wei, met de peerden naar het veld; Zij melkten en boterden. Zij verzorgden alles en alles, zoodat de menschen 's avonds alleen 't geld, dat er verdiend was, hadden weg te steken en hun oogen toe te doen om te slapen. Ja, voor iets hadden zij toch te zorgen. De kabouters moesten 's avonds, als loon, een groote teil zoete melk hebben. Daar kwamen zij dan allemaal aan drinken, tot zij hun ‘bekomste’ hadden, want zoetemelk is voor hen eten en drinken. Daarmede waren ze weg om 's anderen daags weer te keeren naar hun werk. Die teil vol melk had men in ieder huis, groot of klein, gereed te zetten. 't Was alles. Maar daar was toen een gierige boer en die begon het te verdrieten, dat hij alle dagen die God verleende een teil zoetemelk voor 't kaboutervolk moest wegzetten. 't Was zooveel geld minder in zijn zak, dacht hij. - Wacht, meende hij, ik zal daar eens kort spel mee maken. En hij deed op een schoonen avond look in de melk, | |
[pagina 123]
| |
omdat de kabouters er hun goesting van zouden krijgen. Toen de kabouters, dien avond, aan hun melk kwamen slabberen, ontstond er plots een lawaai. 't Duurde echter niet lang, want zij kwamen de woonkamer binnengestormd en een oude kabouter nam het woord en sprak tot den gierigen boer: - Waarom hebt gij dat gedaan? Hebben wij niet altijd goed geweest voor u en uws gelijken? Is 't zóó, dat gij ons beloont? Welnu, wij trekken voor eeuwig weg. Nooit zult gij ons nog weerzien. Van nu af zult gij zelf uw werk kunnen verrichten. Geen onzer zal voortaan nog slaven en sloven voor de menschen! |
|