De Vlaamsche vertelselschat. Deel 3
(1929)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 118]
| |
CCXXVII. De rollende koekebak.aant.Een vrouw zou koekebakken maken voor haar zeven jongens, die daar, alle zeven, rond haar om de stoof zaten te wachten naar den eersten koekebak. - Moeder, krijg ik al een stukske, vroeg de eerste. - Wacht tot hij gebakken is; ik moet hem nog omkeeren, antwoordde de moeder. - En ik, en ik... riepen de zes andere jongens als uit een mond. - Wacht tot hij langs den anderen kant gebakken is, dan deelen wij hem. Ieder een stuk. De koekebak hoorde dat. 't Stond hem niet aan, zoo door al die monden opgegeten te worden. - Wacht maar, dacht hij, tot ge mij omdraait, dan zal ik wel nen anderen kant uitgaan. En 't was zoo. De vrouw gooide den koekebak in de hoogte en hield de pan klaar om hem op te vangen. Maar de koekebak was weg; hij viel op den grond en als een karrewiel rolde hij de deur uit en de straat op. En de moeder er achter met de pan in de hand om hem op te vangen; en achter de moeder liepen de zeven jongens, de grootste eerst en de kleine broekventen achteraan. En daar kwam de haan aangestapt: - Koekebak, koekebak, waar loopt ge heen? Kom al gauw hier dat ik u opeet! riep de haan. - Bijlange niet, antwoordde de koekebak. Zie maar de moeder met de pan in de hand en de zeven jongens, hoe ze mij achterna loopen om mij te pakken. De haan zag de vrouw met de pan in de hand en | |
[pagina 119]
| |
En de moeder er achter met de pan in de hand....
| |
[pagina 120]
| |
haar zeven jongens den koekebak achternazetten en liep mee. Toen kwam daar de hen aan. - Koekebak, koekebak, waar loopt ge heen? Kom al gauw bij mij, ik zal u opeten. - Bijlange niet, antwoordde de koekebak, zie maar de moeder met de pan in de hand en de zeven jongens en de haan, hoe ze mij achternaloopen om mij te pakken. En de hen zag de vrouw met de pan in de hand, en de zeven jongens en den haan, die den koekebak achternazetten en liep mee. Toen kwam daar de kat aan. - Koekebak, koekebak, waar loopt ge heen? Kom al gauw bij mij, ik zal u opeten, zei de kat. - Bijlange niet, antwoordde de koekebak, zie maar hoe de moeder met de pan in de hand en de zeven jongens en de haan en de hen mij achternaloopen om mij te pakken. De kat zag inderdaad de vrouw met de pan in de hand en haar zeven jongens en den haan en de hen den koekebak achternaloopen en liep mee. Toen kwam daar de hond aan. - Koekebak, koekebak, waar loopt ge toch heen? Kom gauw hier, ik zal u opeten, zei de hond. - Bijlange niet, antwoordde de koekebak. Zie maar hoe de vrouw met de pan in de hand, de zeven jongens en de haan en de hen en de kat mij achternaloopen, om mij te pakken. De hond zag inderdaad de vrouw met de pan in de hand, de zeven jongens en den haan en de hen en de kat den koekebak achternaloopen en liep mee. Toen kwam daar de geit aan. - Koekebak, koekebak, waar loopt ge toch heen? Kom gauw hier, ik zal u opeten, zei de geit. | |
[pagina 121]
| |
- Bijlange niet, antwoordde de koekebak. Zie maar hoe de vrouw met de pan in de hand, en de zeven jongens en de haan en de hen en de kat en de hond mij achternaloopen om mij te pakken. De geit zag inderdaad de vrouw met de pan in de hand, en de zeven jongens en den haan en de hen en de kat en den hond den koekebak achternaloopen en liep mee. En toen kwam daar het varken aan. - Koekebak, koekebak, waar loopt ge toch heen? Kom al gauw hier, ik zal u opeten, zei het varken. - Bijlange niet, antwoordde de koekebak. Zie maar hoe de vrouw met de pan in de hand, en de zeven jongens en de haan en de hen en de kat en de hond en de geit mij achternaloopen om mij te pakken. En inderdaad, het varken zag de vrouw met de pan in de hand en de zeven jongens en den haan en de hen en de kat en den hond en de geit den koekebak achternaloopen en liep mee. Zoo liep de vrouw met de pan in de hand achter den rollenden koekebak en daar achter liepen de zeven jongens en daarachter de haan, en daarachter de hen, en daarachter de kat en daarachter de hond, en daarachter de geit, en daarachter het varken. En als ze zich niet doodgeloopen hebben tegen muur of huis, of niet in 't water te recht gekomen zijn, dan zou ik gelooven dat ze nog altijd loopen. |
|