De Vlaamsche vertelselschat. Deel 3
(1929)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 102]
| |
CCXXIV. De schoenmaker en zijn vrouw.aant.Een schoenmaker en zijn vrouw gingen eens wafelen bakken, maar zij hadden geen wafelijzer. - Weet ge wat, zei de man, haal het wafelijzer van onzen gebuur voor ne keer. En zoo deed de vrouw. Maar eens de wafelen gebakken, liet de man het wafelijzer vallen. 't Was in stukken vaneen. - Gij gaat met de stukken terug, zei de vrouw. - Neen, gij, antwoordde de man, gij hebt het wafelijzer toch gehaald. Gij moet het ook terugbrengen. En zij maakten ruzie en 't werd al erger en erger, toen de man, die 't verstandigste was, een goed akkoord voorstelde: - Hoor eens hier, zei hij, wie van ons twee het eerst zal spreken, die zal het wafelijzer terugbrengen. En nu dierf geen van beiden nog een woord zeggen. Zij liepen al enkele dagen stom in huis rond en dierven zelfs niet meer buitengaan. En toen gebeurde het dat dieven het huis binnendrongen en alles stolen wat zij konden. De man en de vrouw zagen dat alles stilzwijgend aan en lieten maar doen, ter wille van hun akkoord. Toen werden de dieven al stouter en stouter. Zij begonnen 't geld en 't goud uit de kast te halen. De vrouw hield het niet langer uit en riep: - Dieven in huis, hulp! hulp! En gij, schreewde zij tot haar man, om dat wafelijzer niet te moeten terugdragen, laat ge maar begaan! - Gij draagt het wafelijzer terug, vrouw, riep de man verheugd. Daarop greep hij zijn bijl, die achter 't bed stond, en joeg de dieven op de vlucht. |
|