De Vlaamsche vertelselschat. Deel 3
(1929)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 90]
| |
CCXXI. De koning en de burgemeesteraant.Er was eens een koning in een vreemd land en die ging altijd-aan, gekleed als een boer of een werkman, van stad tot stad en van dorp tot dorp, om te zien of zijn volk goed bestierd werd. Zoo kwam hij eens op een dorp en begaf zich naar het bureel van den burgemeester. Hij vond er echter niemand. Eindelijk, na lang gewacht te hebben, kwam de burgemeester aangestapt. Maar nog werd hij niet bediend. - Straks, straks, zal ik u wel roepen, zei de burgemeester hem, en ondertusschen ging hij aan 't sjauwelen over allerlei dingen met bezoekers, die daar wachtten: de pastoor en andere voorname lui van 't dorp en de omstreken. De koning zei altijd maar niets en bleef geduldig zitten. Eindelijk, na nog lang gewacht te hebben, riep de burgemeester hem binnen. - Pachterken, vertel mij eens wat er met u gaande is. Toe, zeg het me rap en wel, want ik heb niet veel tijd. Ik moet onmiddellijk weg met mijnheer den notaris. - Welnu, ik ben de koning en ik kwam eens zien hoe mijn onderdanen hier zooal behandeld worden. Nu ik met eigen oogen gezien heb hoe het hier gaat, verzoek ik u aanstaanden Maandag bij mij op het paleis te komen. Ik zal u dan drie vragen stellen en als ge die niet kunt beantwoorden, zal ik weten wat mij te doen staat. De burgemeester meende in den grond te zinken. | |
[pagina 91]
| |
En voor hij van zijn ontsteltenis bekomen was, was de koning al weg. Wat nu gedaan? Van de slimsten was de burgemeester niet en die vragen zou hij zeker niet kunnen beantwoorden. Hij vroeg daarom aan den secretaris of deze in zijn plaats naar den koning wou gaan. 't Was immers bekend dat de secretaris een slimmerik was, die heel het dorp had bedonderd zonder dat iemand het beseft had vóór het te laat was. Na lang aandringen nam de secretaris aan en trok naar het paleis van den koning. - Ha, zei deze, ge zijt de burgemeester? - Ja, Sire. - Welnu, luister naar mijn vragen. Ten eerste: waar is de hemel het hoogst? - Op al de plaatsen waar de koning staat. - Ik zeg niet neen, antwoordde de koning, maar luister naar mijn tweede vraag: welke gedachten zijn het diepst? - Koningsgedachten, Sire, wij weten niet hoever ze reiken. - 't Kan er ook al door, antwoordde de koning, maar nu de derde vraag: wat denk ik nu? - Wel, Sire, gij denkt dat ik de burgemeester ben, en 't is mis, ik ben maar de secretaris. - Dat is goed geantwoord, zei de koning. Maar 't is nu klaar bewezen dat op uw dorp de rollen verkeerd zijn. Ik had dat wel gedacht, bij mijn laatste bezoek. Welnu, van heden af, zult gij burgemeester zijn en de burgemeester wordt secretaris. |
|