De Vlaamsche vertelselschat. Deel 3
(1929)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 85]
| |
CCXX. Het paard van vuur en vlam.aant.Een koning woonde in een ver land. Hij had maar een kind, een dochter, die hij doodgaarne zag. Toen deze den ouderdom van twintig jaar had bereikt, kwamen koningszonen en prinsen haar hand vragen, want zij was het schoonste meisje dat er ooit op de wereld was te zien geweest. De koning zond al die aanvragers wandelen met de woorden: - Mijn dochter krijgt ge niet. Ik zal haar alleen geven aan hem, hij weze van adel of niet, die haar hand zal komen vragen gezeten op een paard van vuur en vlam! - En dat kan niemand, dacht de koning bij zichzelf. Maar die woorden van den koning hadden luid geklonken. Koningszonen en prinsen hadden zoo gaarne die prinses tot bruid gewonnen, maar een paard van vuur en vlam, wie kon hen daaraan helpen? Aan den rand van een woud, heel diep in het land, woonden er toen drie houthakkerszonen met hun vader alleen. 't Waren kerels waar vuur in zat en ze hadden besloten eens van zich te doen spreken. Zij hadden ook van het besluit van den koning gehoord en zij kwamen overeen er maar onmiddellijk op uit te gaan en niet weer te keeren dan met een paard van vuur en vlam. En de eerste trok links af en de tweede rechts af en de derde ging rechtdoor. Op het einde van den eersten dag, ging de eerste houthakkerszoon wat rusten langs den weg en hij | |
[pagina 86]
| |
nam de gelegenheid te baat om wat te eten. Nauwelijks had hij zijn knapzak aangesproken of daar kwam daar een oud wijveken aan en 't vroeg om mee te mogen eten. - Bijlange niet, zei de eerste houthakkerszoon, ik ben voor lange dagen op reis en 'k heb nog niet genoeg voor mijzelf. - Wie alleen aan zichzelf denkt, zal niet goed varen op zijn reis en 't is wel verdiend. Daarop in een wip was het wijveken weg en uit het zicht. En zoo, op hetzelfde uur ongeveer, zaten de twee andere broers op hun beurt langs den weg, want ook zij waren vermoeid en hadden honger gekregen. Ook aan hen vroeg een oud wijveken om mee te mogen eten, daar zij toch zulken honger had. De tweede houthakkerszoon antwoordde: - Bijlange niet, 'k heb niet eens genoeg voor mijzelf. Gij, die niets bezit, zult niets bijbrengen als ik morgen te kort kom. - Dat is een groote waarheid, zei 't wijveken, maar waar is 't ook dat gij niet zult vinden wat gij zoekt. De derde en jongste zoon handelde met meer verstand dan zijn twee oudere broers. Wanneer het oud wijveken van den grooten honger kloeg en vroeg om mee te mogen eten, antwoordde hij: - Eet maar zooveel het u lust. Morgen brengt wel wat. 't Wijveken viel aan 't eten, en toen zij haar geneugte had, stond zij recht en sprak: - Gij, jongen, zijt een barmhartige ziel. Ik had honger en gij hebt mij te eten gegeven. Daarom zal ik u beloonen en u geven wat gij zoekt: een paardeken van vuur en vlam. | |
[pagina 87]
| |
Daarop viel het wijveken op de knieën en maakte drie averechtsche kruisen. Daaraan zag de jongen subiet, dat hij met een tooveres te doen had. Maar hij liet ze maar begaan en hield voet bij stek, want hij wist wel dat tooveraars en tooveressen dingen kunnen doen waartoe gewone menschen niet bij machte zijn. Zoo gelijk de tooveres daar bezig was, sloeg er opeens vlam en vuur rondom haar en daaruit sprong het paard van vlam en vuur, trappelend van driftigheid. - Zie, zei het wijveken daarop, daar hebt gij het paard van vlam en vuur. Ik zal er nu nog een zadel van ijs opleggen, zoodat gij het zult kunnen berijden. Trek nu maar naar het koninklijk paleis. Wees alleen maar voorzichtig dat het paard uitsluitend door u, den koning en de koningsdochter aangeraakt worde. Al wie, buiten u drie, het maar even bij de teugels zou vatten, zal onmiddellijk ten gronde doodvallen. Denk er maar voortdurend aan. De jongen bedankte en reed vandaan. Eerst trok hij naar huis om aan zijn vader en zijn twee broeders te laten zien hoe het geluk hem begunstigd had. Ja, zijn vader was erten zeerste over verheugd, maar met zijn twee broers was het een andere zaak. Zij waren uiterst jaloersch op hem en benijdden hem, omdat hij nu met de koningsdochter zou mogen trouwen. Zij lieten dit echter niet blijken en deden zoo vriendelijk mogelijk, met allerhande lieve woorden. En wanneer 's anderen daags de jongen met zijn paard van vuur en vlam naar het koninklijk paleis wou gaan, stelden zijn twee broeders voor hem uitgeleide te doen. Maar zie, nauwelijks hadden zij eenige uren gereden, of de oudste broeder stelde voor aan een herberg af te stappen om er een pintje | |
[pagina 88]
| |
te drinken. Als zij er wat gegeten en gedronken hadden, en het tijd werd om te vertrekken, grepen de twee oudsten hun broer vast. Zij bonden hem aan een boom en wilden met het paard van vuur en vlam wegrijden. Dat was nu een andere zaak! Gij weet wat de tooveres aan den jongsten broer gezeid had, wanneer zij hem het paard van vuur en vlam gaf? En dat werd nu bewaarheid. Zoo gelijk de oudste broer het paard bij de teugels greep, viel hij dood ten gronde, en toen de tweede broer, niet begrijpende wat er gebeurde, toeschoot, viel hij insgelijks morsdood. Dan kwam de herbergier buiten. Die had alles van achter zijn toog gezien. Hij dacht niets meer dan dat die twee mannen daar doodgevallen waren, omdat zij zich een andermans goed hadden willen toeeigenen. Hij zou wel slimmer zijn. Hij liep daarom naar den jongen, die daar nog aan den boom stond vastgebonden, en vroeg hem: - Maar als ik u nu eens uit uw kluisters help, wat zult gij mij dan geven? Is uw vrijheid u dan geen paard waard? - Ja, dat paard van vuur en vlam is voor u als gij mij uit mijn kluisters verlost, zei de jongen, die wel begreep dat de herbergier hem het paard wilde ontfutselen. De herbergier sneed de bindsels over, zoodat de jongen weer op vrije voeten stond. Daarop liep hij recht naar het paard om het naar zijn stalling te brengen. Hij had den toom maar eventjes aangeraakt of hij ook viel dood op den grond. Nu was de jongen weer heer en meester van zijn paard. Hij sprong er op en reed weg, zoo snel, dat hij in een ommezien van de baan verdwenen was. Regelrecht trok hij naar de hoofdstad van het land om de koningsdochter te winnen. Wanneer hij er aankwam, | |
[pagina 89]
| |
begonnen de torens alom te bimbommen en de legers schoten met kanonnen en geweren. Zoo werd de bruidegom van de koningsdochter begroet, omdat hij aangereden kwam op een paard van vuur en vlam. Dat zulk een wonder gebeuren kon, had nooit iemand kunnen gelooven; de koning wel het minst van al. |
|