De Vlaamsche vertelselschat. Deel 3
(1929)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 50]
| |
CXCIII. Van Koning Alexander.aant.Koning Alexander had van boven op het hoofd een grooten hoorn staan. Men had die misvormdheid van zijn jeugd af aan iedereen kunnen verbergen. En nu hij groot geworden en koning van de wereld was, wist zulks alleen één mensch: zijn haarsnijder. Deze had de heilige belofte afgelegd er nooit aan iemand over te spreken. Als 't mocht uitkomen, zou hij onmiddellijk ter dood gebracht worden. - 'k Zal 't niet eens aan mijn klein vingerken vertellen, zei de haarsnijder. Maar dat geheim begon den man al meer en meer te drukken en hij leed er onder, meer dan menschelijk dragelijk is. Eens vroeg hem zijn vrouw: - Waarom zijt ge zoo triestig? Telkens gij van het koninklijk paleis terugkomt is 't of de dood over u hangt. Wat scheelt er toch? Kunt ge 't aan uw vrouw dan niet vertellen? - Nog aan mijn pink niet! - 'k Geloof het wel, de kleine pinkskens kunnen niet zwijgen! - En de vrouwen nog minder. Hoevelen hebben hun man niet aan de galg geklapt? Eens ging de haarsnijder wandelen naar buiten. Hij was moedeloozer dan ooit en hij kon zijn geheim en zijn verdriet niet langer verkroppen. Hij viel neer ten gronde, heel dicht bij een water, waar plant noch gras groeide, en heel stillekens vertrouwde hij zijn | |
[pagina 51]
| |
geheim aan de aarde, zoo stil dat niemand het hooren kon, zelfs zijn pinksken niet. - Koning Alexander heeft een hoorn op het hoofd. En in den winter, wanneer het water gansch den omtrek overstroomde, zei de grond aan het water dat koning Alexander een hoorn op het hoofd had staan; en 't water, eens weggetrokken, zei het aan 't riet en 't riet zong het al ruischende wanneer de karavanen in den zomer voorbijtrokken; en zoo wist heel de wereld weldra dat koning Alexander een hoorn op het hoofd had staan. |
|