De Vlaamsche vertelselschat. Deel 3
(1929)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 49]
| |
CXCII. De kabouter en de drie wenschen.aant.Er was eens een man en een vrouw en die zaten op een morgen aan de koffietafel. 't Was arme tijd en zij hadden alleen droog brood te eten, boterhammen als uitgedroogde planken. Zij zaten er bij met lange gezichten en wenschten zich wat anders in den mond te steken. En toen verscheen daar een kabouter in de haardschouw en die zei dat zij beiden achtereen drie wenschen mochten doen. Al wat zij wenschten zouden zij bekomen. Met een luid gelach verdween daarop de kabouter. En de man sprak: - Vrouw, wat zouden wij wenschen? - Ik zou om te beginnen wel een lekkere gebakken bloedpens wenschen. En de bloedpens lag daar gebakken op haar telloor. Maar de man werd boos: - Een bloedpens, een bloedpens, wie wenscht er nu een bloedpens? Ik wilde dat ze aan uw neus bleef plakken! En de tweede wensch werd vervuld! De bloedpens hing nu aan den neus van de vrouw. Wat nu gedaan? De man vond niets beter dan met de gauwte te wonschen dat de bloedpens terug op tafel viel, omdat ze niet langer aan den neus van zijn vrouw zou blijven hangen. En het gebeurde zoo. En zoo hadden die man en die vrouw voor hun drie wenschen slechts een bloedpens op tafel liggen. Zij zaten er bij en geen een had den moed ze op te eten, hoe uitgehongerd ze ook waren. En zij hoorden den kabouter in de schouw maar aldoor schaterlachen. |
|