De Vlaamsche vertelselschat. Deel 2
(1927)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 185]
| |
CXXV. De koopmanszoon van Antwerpen.aant.De zoon van een koopman van Antwerpen had zijn vader in zijn handel opgevolgd en dreef nu zaken voor eigen rekening. Eens kocht hij allerhande waren, aangebracht met een boot van de verre eilanden. Onder deze waren bevond zich een kist en niemand kon zeggen wat er in was. Hij deed ze naar zijn magazijn over brengen en brak ze daar onmiddellijk open. Er zat een jong en schoon meisje in. Daarnevens lag een verzegeld omslag waarop geschreven stond, dat men het alleen mocht openbreken wanneer het meisje zou meerderjarig zijn. De koopmanszoon, die reeds veel geld won, liet het meisje grootbrengen en, wanneer het achttien jaar oud was, trouwde hij er mede. Daarover was zijn vader zoo verstoord, dat hij zijn zoon verloochende en onterfde. Deze zette zijn zaken voort, won nog veel meer geld en was gelukkig. Toen zijn vrouw evenwel meerderjarig geworden was, brak hij het verzegeld omslag open en bevond toen dat de vader van zijn vrouw koning was in een land ver over de zee gelegen, veel verder dan Frankrijk en Duitschland en Holland. Zijn vrouw had nu geen rust meer. Zij wilde naar haar vader gaan en bepraatte haar man zoo goed dat hij eindelijk toegaf. Hij verkocht al wat hij bezat, huurde een schip en vertrok naar het land van zijn schoonvader. Lang moesten ze varen, weken en maanden. Eindelijk kwamen zij aan. De koning was gelukkig zijn dochter weer te zien. Het bleek toen dat het meisje | |
[pagina 186]
| |
op het paleis was gestolen geworden en dan door de dieven in een kist naar de stad Antwerpen verzonden. Als de koopmanszoon daar een tijdlang verbleven had werd hem een kindeken met gouden lokken geboren. Hij was zoo gelukkig, dat het niet om zeggen is. Ook brandde hij van verlangen om dat goede nieuws aan zijn vader te brengen. Daarom vertrok hij. Toen hij te Antwerpen weerkwam, na lange maanden gevaren te hebben, was zijn vader vertrokken. Niemand kon hem zeggen waarheen. Tegen den avond echter kwam hij aan het Scheld drie vrouwen tegen. Hij sprak die vrouwen aan en vroeg hun of zij geen nieuws van zijn vader wisten. En de eerste, die drie jaren had gereisd in alle landen van de wereld, zegde dat zij nooit van zijn vader had gehoord. En de tweede, die zeven jaren had gereisd in al de landen van de wereld, kon ook niets zeggen. De derde vrouw, die dertien jaren op zee was geweest, zegde: - Ik weet waar uw vader is! Gij moet eerst drie zeeën oversteken, de Roode Zee, de Gele Zee en de Zwarte Zee. Als ge dan recht door gaat, zult ge komen aan een vijver van kristal, waarin een koningsdochter zich baden komt. Ge moet haar kousenband aandoen en daardoor zult ge de kracht krijgen om tot aan den oever van een andere zee te gaan, waar een boot zal te wachten liggen om u naar uw vader te brengen. De koopmanszoon deed zoo. Hij vertrok naar de Roode Zee en vaarde er over. Dan ging hij naar de Gele Zee en vaarde er over. Toen, na weer lang gegaan te hebben, kwam hij aan de Zwarte Zee en vaarde er onmiddellijk over. Eindelijk, na weer lang gegaan te hebben, kwam hij aan den vijver van kristal. Hier bleef hij nu dagen en dagen ronddwalen en hij ontwaardde er maar altijd geen koningsdochter. Alleen | |
[pagina 187]
| |
op 't laatst bemerkte hij dat er alle dagen een zwaan in den vijver kwam zwemmen. Altijd kwam zij van dezelfde plaats uit het bosch. Hij begon dat vreemd te vinden en meende dat er daar een geheim achter verscholen zat. En zie, 't was gelijk hij meende. 's Anderen daags legde hij zich in het bosch op den loer en daar kwam toen een schoone prinses aangewandeld, die de koningsdochter zijn moest. Zij kleedde zich uit en, wanneer zij gansch uitgekleed was, veranderde zij zich in een overgroote, blanke zwaan, die naar den kristallen vijver trok en er bleef rondzwemmen. Zoodra de zwaan aan 't zwemmen was, kwam de koopmanszoon uit zijn schuilplaats te voorschijn, nam een van haar kousenbanden, deed hem aan en trok er uit. Nu kon hij gaan en blijven gaan. Er was geen houden meer aan. Op enkele oogenblikken stond hij aan den oever van de zee, waar de boot gereed lag om te vertrekken. En hij vertrok. Maar nu gebeurde er weer wat anders. De kapitein van de boot was een oude kennis van den koopmanszoon, want hij had destijds nog voor zijn kantoor gevaren. Die kapitein was ook erg verliefd geweest op de vrouw van den koopman, in den tijd toen zij nog een jong meisje was. Hij vroeg natuurlijk nieuws over haar, hoe zij het stelde en waar zij nu vertoefde. En toen die kapitein vernam dat zij de dochter van een koning was en nu bij haar vader op een eiland verbleef, besloot hij den koopmanszoon te dooden en naar dien koning te varen. Hij zou haar zeggen dat haar man overleden was, om zelf met haar te kunnen trouwen. Dienzelfden avond werd de koopmanszoon in een zak genaaid en in 't water gesmeten. Zoo gelijk die zak in zee viel kwam daar een wange- | |
[pagina 188]
| |
drocht aangezwommen, dat den koopmanszoon redde en op zijn rug liet zitten. Dat monster sprak: - Ik zal u behouden aan wal brengen in het land waar uw vader thans verblijft, maar iets moet gij mij beloven: dat ik met uw dochter mag trouwen, wanneer zij een en twintig jaar oud zal zijn. De koopmanszoon beloofde zulks en geraakte in 't land van zijn vader. Hij ging recht naar het huis waar deze wonen moest. Hij verbleef er echter niet meer. Sedert enkele dagen was hij vertrokken en niemand wist waarheen. Nu werd de koopmanszoon radeloos. Hopeloos trok hij de groote baan op. En zie, pas was hij daar of hij hoorde een vogeltje zingen en 't zong dat hij hier zijn vader zou vinden in de gedaante van een zwarte raaf, die hem krassend volgen zou, springend van boom tot boom. Een heks had hem in een raaf betooverd. Hij moest die raaf doodschieten en zijn vader zou dan zijn menschelijke gedaante weerkrijgen. Gelijk de koopmanszoon verder ging zag hij een raaf, die al krassend van boom tot boom sprong. Hij nam zijn geweer, mikte en schoot ze dood. En wat er toen gebeurde wist hij zelf niet. Hij stond daar in een wolk van stof en rook. 't Leek wel of hij uren ver werd weggedragen door een wervelwind. Meteen stond hij aan de werf te Antwerpen en zijn vader stond nevens hem en weende als een kind. Van de raaf was er geen spoor overgebleven! - Gij hebt mij gered, mijn zoon, zegde de vader. Sinds jaren ben ik de speelbal van een boosaardige heks, die, hier te Antwerpen, in mijn huis woont en al mijn schatten heeft bemachtigd. Zij heeft mij verlokt om op reis te gaan, onder voorwendsel u weer te vinden. Zij heeft mij naar dat vreemd land gebracht en mij daar in een raaf veranderd. En zij gingen nu te zamen naar het huis waar de | |
[pagina 189]
| |
heks woonde en waar eens de koopman zelf had gewoond. De zoon trad eerst binnen en doodde de heks. Toen kwam de vader. Na enkele dagen, toen zijn vader weer al zijn schatten had bemachtigd, trokken beiden naar het land van overzee, waar de koopmanszoon zijn vrouw en zijn kind, het meisje met de gouden lokken, verlaten had. De zeekapitein had er aan den koning den dood van zijn schoonzoon gemeld. Het koninklijke hof was in rouw en de kapitein had het reeds zoover gebracht dat de koning hem zijn dochter tot vrouw ging schenken. De koningsdochter was blij haar man, dien zij dood waande, terug te zien. Maar de kapitein, die ellendige bedrieger, verschoot niet weinig! Hij wist wat hem te wachten stond. Ook werd hij gevangen genomen en in een afgrond geworpen. Allen waren nu gelukkig. Lange jaren nadien echter verscheen er een monster op de kamer van den koopmanszoon. Deze was nu zelf koning van het land van overzee geworden. Dat monster herinnerde hem aan de belofte, die hij eens had gedaan, wanneer hij door den kapitein in zee werd geworpen. Hij kon niet anders dan zijn woord houden. - 't Is goed, dat ge zoo spreekt, zegde 't monster, anders zou het uw dood hebben gekost. De koopmanszoon deed daarop zijn dochter halen en wilde haar heel voorzichtig aan het monster voorstellen, maar zóó gelijk zij binnenkwam was het monster geen monster meer, maar een schoone prins, waarop het meisje met de gouden lokken onmiddellijk verliefde. En ze trouwden - ge kunt zulks wel denken - en 't was feest in 't land en heel de wereld wist er van en nu nog zal het kleinste kind van Antwerpen u dit vertelselken vertellen. |
|