De Vlaamsche vertelselschat. Deel 2
(1927)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 175]
| |
CXXIII. De doorgedanste schoenen van de prinses.aant.Er was eens een prinses waarvan men alle morgenden de schoenen doorgedanst op haar kamer onder het bed vond staan, zoodat er elken dag een schoenmaker komen moest om haar de maat te nemen voor een nieuw paar schoenen. Men had reeds van alles gedaan om te ontdekken hoe zulks kwam. Haar twee zusters, die op haar kamer sliepen, hadden nooit iets verdachts gehoord of gezien, zoodat zij niets zeggen konden. Daarop besloot de koning: - Wie daarvan de oorzaak kan achterhalen zal met haar trouwen. Vele jonkers hadden reeds beproefd het geheim te ontdekken. Zij moesten te dien einde op de kamer van de prinsessen slapen, drie nachten achtereen, maar indien zij den derden nacht het geheim niet ontdekt hadden moesten zij sterven. Een en twintig man hadden er reeds hun leven bij ingeschoten, toen een jonge soldaat van het ander uiteinde van het land kwam om het geheim te ontsluieren. Als hij nog een paar uur gaans van het paleis verwijderd was, ontmoette hij twee duivels, die aan 't ruziemaken waren voor een paar botten van zeven mijlen en een manteltje dat onzichtbaar maakte. - Komt eens hier, ik zal ik dat eens regelen, zegde de soldaat. - Dat is goed, antwoordde een van de duivels, ik heb nog hooren zeggen dat er menschen zijn die verstand te koop hebben. | |
[pagina 176]
| |
- Loopt om ter hardst van hier naar het einde van de baan, wie eerst terug is krijgt alles. En de duivels aan 't loopen. Maar de soldaat trok de laarzen van zeven mijlen aan, maakte zich onzichtbaar door het manteltje en weg was hij. De duivels, als zij terugkwamen, wisten niet eens waar hij gebleven was. De soldaat spoedde zich daarop naar het paleis van den koning en meldde zich bij dezen aan. Dienzelfden nacht nog moest hij op de kamer van de prinsessen doorbrengen en de twee volgende nachten ook. Indien hij den derden nacht het geheim niet ontsluierd had, zou hij het met den dood bekoopen. En zie, dien eersten nacht, vooraleer men slapen ging, kwam de jongste prinses met een flesch wijn en schonk een glas uit voor haar zusters en voor den soldaat. Zoo deed zij alle avonden, maar zij mengde telkens een slaapdrank in den uitgeschonken wijn. Wanneer men gedronken had ging iedereen te bed en in een oogwenk lagen de oudste prinsessen en den soldaat in diepen sluimer. Als 't morgen werd kwam de koning persoonlijk vernemen of 't geheim opgeklaard was. De soldaat had echter niets gezien en de schoentjes van de jongste prinses stonden weer doorgedanst onder 't bed. - Als ge 't zoo blijft aan boord leggen, zegde de koning, zult ge morgen aan de koord bengelen. De soldaat was woedend op zichzelf. Zooiets was hem nog nooit overkomen. Hij dacht dan ook dat er tooverij mee gemoeid was. - Vannacht zal 't niet meer gebeuren, peinsde hij. Maar de nacht die kwam geschiedde alles gelijk den vorigen nacht. Weer kwam de jongste prinses met een glas wijn voor alleman, waarop zich iedereen te ruste legde. Wel wilde de soldaat wakker blijven, | |
[pagina 177]
| |
maar willen was niet genoeg. Zijn oogen vielen dicht, als werden er looden schelen overgeschoven. En zoo kwam de tweede morgen weer. De schoentjes van de prinses waren opnieuw doorgedanst en de soldaat kon niet zeggen hoe zulks gekomen was. De koning kwam eens even zien, bekeek den soldaat van onder tot boven en spoedde zich al grommelend vandaan. De soldaat had gelukkiglijk argwaan gekregen in de jongste prinses. Hij dacht dat het de wijn was, die hem, evenals de twee andere prinsessen, telkens in diepen slaap deed vallen en hij nam maatregelen. Hij stak een groote spons heel van boven onder zijn vest en toen, den volgenden nacht, de prinses hem weer een glas wijn aanbood, deed hij alsof hij het uitdronk, maar hij goot den wijn van boven in zijn vest. Dan bleef hij in zijn bed wakker liggen, als een muisje in 't meel. Hij hoorde hoe de twee oudste prinsessen reeds in zalige rust lagen en deed daarop ook alsof hij sliep en ronkte nog erger dan zeven reuzen. En hij hoorde de jongste prinses uit haar bed komen. Voorzichtig, op haar teenen, boog zij zich over hem en toen zij zag dat hij sliep als een gelukzalige, mompelde zij: - De sukkelaar! Morgen is hij er niet meer! Daarna verschoof zij haar bed, opende een onderaardsche val en verdween. Zoodra de soldaat zulks zag, schoot hij in zijn botten van zeven mijlen en trok zijn manteltje aan, zoodat hij onzichtbaar werd en in een oogwenk zijn kon waar hij wilde. Zoo volgde hij de prinses op de hielen. Na heel lang een diepe wenteltrap te hebben afgedaald, kwamen zij aan de kust van de zee. Daar lag een schip gereed om te vertrekken. De prinses stapte aan boord en de soldaat haar achterna. 't Schip zeilde weg. 'T vloog nog sneller dan de wind voort en landde aan een eiland. De | |
[pagina 178]
| |
prinses stapte van boord en de soldaat eveneens. Gelijk de prinses den eersten voet aan wal zette, werd zij begroet door een groot en leelijk monster, dat haar kuste en haar aan den arm meenam naar een overgrooten tuin. Alles was daar van zilver, de planten, de bloemen, de boomen. De soldaat volgde 't monster en de prinses op de hielen. Opeens begonnen beiden te dansen op de tonen van een onzichtbaar muziek en toen zij lang gedanst hadden, zegde het monster tot de prinses: - Kom, nu gaan we naar den gouden tuin. En de soldaat, die hen aldoor op de hielen volgde, brak met de gauwte een zilveren tak van een boom. - Wie breekt daar een tak af? vroeg het monster. Zij keerden zich beiden om. Daar zij niemand zagen, ontgaven zij het zich en stapten voort. In den gouden tuin was het nog veel schooner dan in den zilveren. Alles, planten, bloemen en boomen, was er van zuiver goud. Toen zij er langen tijd hadden gedanst, zegde het monster: - Kom, nu naar den diamanten tuin. Weer brak de soldaat een tak van een plant en nam hem mee. Het monster, dat het gekraak weer duidelijk had gehoord, draaide zich om en bleef staan. - Er is iemand in den tuin, iemand die ons op de hielen volgt. Weer heeft hij een tak afgebroken. Zij keken langs alle kanten maar zagen niemand. - Goed en wel, zegde het monster wijl het verder ging, maar ik ben niet gerust. Hier gebeurt iets ongewoons. Wij moeten een oog in 't zeil houden. In den diamanten tuin, waar zij nu kwamen, was het overheerlijk. Duizend onzichtbare muzikanten speelden er de schoonste liedjes en 't monster danste met de prinses een wilden dans; draaiend, zoo snel, | |
[pagina 179]
| |
Gelijk de prinses den eersten voet aan wal zette, werd zij begroet door een groot en leelijk monster.
| |
[pagina 180]
| |
zoo snel, dat de soldaat er draailoos van werd en 't niet langer kon aanzien. Eindelijk, wanneer de eerste klaarte in de lucht hing, scheidden zij met dansen uit en 't monster sprak: - Nu, liefste, gauw terug naar de boot. Zij gingen getweeën den tuin uit, opgevolgd door den onzichtbaren soldaat, die nu ook een diamanten tak af plukte en in zijn onzichtbaar-makend vestje wegborg bij de gouden en zilveren takken. 't Monster had het weer gehoord. - Er gebeurt iets zonderling om ons. Ik ben zoo bevreesd en mijn hart klopt zoo geweldig! Er is in mij een gevoel dat sterker is dan mijzelf en dat zegt dat ik u voor 't laatst zal gezien hebben. Vaarwel, mijn liefste. - Tot morgen, machtig monster, antwoordde de prinses. - Tot morgen! Was het maar waar! Toen waren zij aan de boot gekomen. De prinses sprong aan boord en de onzichtbare soldaat eveneens. Onmiddellijk vertrok de boot en 't monster bleef weenend achter. Sneller dan snel vaarde de boot. Eer men 't wist lag zij aan den steenen trap van het koninklijk paleis. Terwijl de prinses er nog een tijdje staan bleef en bevelen gaf aan de bemanning, liep de soldaat de trap op recht naar zijn kamer en legde zich onmiddellijk te bed. Enkele stonden later kwam ook de prinses de kamer binnen. Hij deed of hij sliep en begon te ronken lijk een stoommachien. - Sukkelaar, mompelde de prinses opnieuw, wanneer zij den soldaat daar rustig zag liggen, die moest hier ook den moedigen Jan komen uithangen. Morgen zullen de kraaien op zijn lijk azen. En daarop ging zij slapen. | |
[pagina 181]
| |
's Anderen daags al heel vroeg kwam de koning met zijn gevolg op de slaapkamer. - Welnu, man, vroeg hij aan den soldaat, wat hebt gij ontdekt? Niets zeker, gelijk de vorige dagen? - Sire, ik weet alles. Ge kunt denken hoe de prinses verschoot, wanneer zij die woorden hoorde. Als de soldaat toen alles begon te vertellen wat hij gezien en gehoord had, van het naaldeken tot den draad, werd zij bleek als een lijk, want zij begreep dat hij het was, die achter haar en het monster ging in de drie tuinen en die er telkens een tak had afgebroken. Wanneer de soldaat dan die takken als bewijs liet zien, viel er niet meer te ontkennen. En de prinses moest van den koning trouwen met den soldaat, die later zelf koning is geworden. |
|