De Vlaamsche vertelselschat. Deel 2
(1927)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 133]
| |
CVII. Janneken in de maanaant.Janneken moest van zijn moeder hout gaan rapen. Hij moest het gaan rapen in de vrije bosschen, waar iedereen mocht sprokkelen, maar Janneken vond dat veel te ver! Wat deed hij toen? Hij trok de verboden bosschen in, - wat hij vooreerst niet doen mocht - brak er groene takken uit heesters en boomen, maakte er een grooten bussel van en spoedde er zich dan mee naar huis. Onderweg ontmoette hij een ouden man en die zegde: - Blijf eens staan, kereltje, ik zie dat gij daar iets gedaan hebt dat ten strengste verboden is. Gij zijt, vooreerst, in de verboden bosschen gaan sprokkelen en dan hebt gij nog groen hout afgetrokken. - Ik ben niet in de verboden bosschen geweest en heb nog minder groen hout afgetrokken, antwoordde Janneken, stout en hebbig. - Nu liegt ge nog daarbij! - 'k Mag naar de maan vliegen als ik lieg. - Vlieg er dan maar onmiddellijk heen, sprak de man, die niemand anders was dan Onze Lieve Heer in eigen persoon, en blijf er ten eeuwigen dage staan in 't zicht van God en alleman. En Janneken vloog naar de maan met den houtbussel op zijn rug; en hij is er blijven staan tot op den dag van heden... Zie zelf maar ne keer... Ziet ge hem? Welnu, hij zal er blijven staan tot het eind van de wereld. |
|