De Vlaamsche vertelselschat. Deel 2
(1927)–Victor de Meyere– Auteursrecht onbekend
[pagina 43]
| |
LVI. Weer gelijk de menschen 't wenschenaant.De menschen begonnen eens vandeeg te klagen over 't weer dat Onze Lieve Heer hen bezorgde, nu eens was het te warm, zoodat alles op het veld verschroeide, dan weer was het te nattig, zoodat alles er verrotte. Sinte Pieter had de klachten van de menschen gehoord. Hij zegde tegen Onzen Lieven Heer: - Meester, de menschen klagen met reden over 't weer, - Pieter, Pieter, ge zult dan toch nooit beteren! - Maar, Meester toch, wie weet nu 't best welk weer er op de aarde noodig is, gij hier in den Hemel of de menschen op de wereld. - Welnu, ik zal de menschen van vandaag af meester laten over het weer, dan kunnen zij kiezen wat zij willen. Sinte Pieter ging het goede nieuws aan de menschen melden. Er werd op de wereld een Commissie van het weer aangesteld, die onmiddellijk haar werk begon. Nu hadden de menschen dagelijks 't weerken dat zij meenden noodig te hebben: alle dagen heldere lucht en warme zon, met nu en dan een vlaagsken regen als 't noodig bleek. Alles stond heerlijk te groeien op de wereld. En de menschen waren blij! Maar nu kwam de oogsttijd aan. Alles stond hoog en vlok opgeschoten: koren van twee meter hoog, aardappelen met loof overhoop; leege aren en kleine, miezerige knikkers van aardappelen. En de Commissie kwam aan Onzen Lieven Heer haar beklag doen. | |
[pagina 44]
| |
- 'k Had het lijk gedacht, zegde Onze Lieve Heer tot de menschen, aan dauw en wind hebt ge zeker niet gepeinsd? - Neen, antwoordden de menschen. - Hoe kunt ge dan goede vruchten hebben? En tot Sinte Pieter zegde Onze Lieve Heer: - Welnu, Pieter, zult ge nu eindelijk eens geleerd zijn en wat meer betrouwen in uw meester stellen? |
|