Maas-Sluysse meeuwe-klagt,
(1735)–Frank Metaal– Auteursrechtvrijbehelzende verscheide geestelyke gezangen en gedichten met noch een korte aanmerkinge over de tegenwoordigen liefdeloozen tyd, waar inne de ware liefde nauwelyks te vinden is
Stemme: Ps. 30. Na dat gy Heer &c. Of Ps. 139 Gy hebt myn Heer gantschlyk doorgrondt &c.1. HOort aen al die de Zee bebout,
Gy die Gods wonderen aenschout,
| |
[pagina 72]
| |
En op het woeste u geneerd,
O waerom dog niet meer geleerd,
Om in de vreese Gods te leven,
En voor sijn Majesteyd te beven.
2. Ik weet en 't doet mijn harte seer,
Dat gy soo dik op 't bracke Meer,
Veel sware stormen moet uytstaen,
Waer door de Zee soo hard kan slaen,
Dat sy veel scheepen breekt aen sticken,
En maekt veel menschen droef tot lijcken.
3. Dit baerd in mijn verwondering,
Dat gy niet heel besonderling
Godvrugtig zijd in u gemoed,
Vol liefde vrede sacht en soet,
Dat yder wie u siet of hoorden,
Niet uyt en drukt met dese woorden:
4. Dat is een die op 't woeste vaerd,
Ey siet eens hoe modest van aerd,
Zijn weesen drukt het seker uyt,
Dat hy leefd onder Gods besluyd:
O mocht men dit van u getuygen,
Wat sou men honing uyt u suygen.
5. Maer nu is 't anders omgekeerd,
Men suypt men drinkt men vloekt men sweerd,
Men twist men kijft men vegt en smijt,
Den een den anderen benijd,
Een Reys en doet men nauw met vreden,
Of daer werdt met de tong gestreden.
6. dit doet de Vrome droefheyd aen,
die met haer moeten omme gaen,
En op het woeste water brack,
Veel troubelen en ongemak,
Met droefheyt komen te ontmoeten,
Wanneer sy nacht en dag daer vroeten.
| |
[pagina 73]
| |
7. Och schuywt doch, wanneer als gy vist,
Alle gekijf, haet, nijt en twist;
Wilt gy Godts zegenen ontfaen?
Soo luystert doch na dit vermaen,
Want soo gy nijdigheyt wilt plegen,
Godt sal u zijn in alles tegen.
8. Maer daer de vreede is, blijft Godt:
Och denkt doch aen dit groot gebodt,
Dat hy aen ons gegeven heeft,
Soo lang gy hier beneden leeft,
Soekt altijdt vreede vast te houwen,
Om Godt in vreede te aenschouwen.
| |
1. Petri 2. vers 4.Soo legt dan af alle quaetheyd, ende alle bedrog ende geveynstheydt, ende nydigheyt, ende alle achterklappingen.
Die hier de vreede sterk najaegt,
Sijn 't rechte Volk dat Godt behaegt.
|
|