Aen de Heer Adr: van Blyenb: Heer van Naeldwijck, my geschreven hebbende hoe sijn Ed: sijn tweede Soon was geboren, mede Adriaen geheeten, als den eersten die over-leden was.
MYN Rijm-gespan en Wagen is aen't hollen,
Als ik van ver de klare Wieg sie rollen,
Met 'tvleyend morgen-rood en krieken aen-gedaen
Van uwen tweeden Adriaen:
Als ik gerust' en nieuwe Bijl-trawanten
Sie op u drempel planten,
Hoewel dat erf-goed, nu voor weynig tijds vervreemt,
Een ander Heer en Meester neemt.
Siet hoe u bloed in dese borst gaet woelen,
En wat een vreugd dees Rose-scheut doet voelen,
Met ongeboren glans, en grooten naem belaen
Van uwen tweeden Adriaen:
Siet hoe ik struykel, siet my suyssebollen,
Als ik sijn Wieg sie rollen,
'kLoop uyt het spoor, 'k raek buyten Dichts gebied,
Met dit mijn ongeregeld Lied.
Ik leg den Tyber daer sijn modder-goten,
Den grooten Adriaen sijn Graf bestooten,
Dat daer noch eens tnieusgierig oog sal staen
Van uwen tweeden Adriaen:
Ik sie noch metter tijdt sijn witte Rosen,
Door Roomse vlammen blosen,
Eer sijn gedeelt gesternt sijn weder-helft in't Land