Uyt-heemsen oorlog ofte Roomse min-triomfen
(1651)–Matthijs van der Merwede– Auteursrechtvrij
[pagina 178]
| |
Aen de Heer Nic. Heyns, hebbende my een duyts Dicht, ter eeren van Aernout Slechtenhorst, uyt Gelderland, van Pontanus in't Latijn beschreven, gesonden.
Verbruggens Gelderland, door Slechtenhorst vertaelt,
Heeft dan u Duyts Gedicht weer in het licht gehaelt,
En u vervrosen Lied sijn langen vorst doen doyen,
En winkel-kreuk ontployen.
Mijn pen is veel te koud, die niet als water dorst,
Geset by't rookend breyn van soo een ... borst,
En wist 'toprecht gesicht te vleyen noch te toyen,
Dat was't dat ik geen vyer kost op u koelheyd stroyen.
Of was't onsteken hert van onsen ouden Adel
Die, vol van vryheyds sucht, de Romers uyt den zadel,
Ja Duyts-land stooten derft, en, hoog van moed bemaegt,
Haer door de klingen jaegt;
Die sijn bevlekte jeugd, door haer verdoemde vlammen,
Ten tijde van Vitel, dee als den donder grammen:
Terwijl Civiels gesternt, met rooden thoorn door-jaegt,
Op d'eer-vergeten dwang van hare nachten daegt.
Ik wil mijn ader dan,
Daer u beleeft gesicht schijnt yet in vinden kan,
Dat vlam of vyer gelijkt, met u Gedicht te hoopen,
Door Tyber, Po, en Ads, tot in de Brent doen loopen,
Oud Rooms, of Neder-duyts, al wat u eerst en lie'st
Komt uyt het swierend breyn, en lossen koker vallen,
Soo geef ik u Gedicht de rede die gy kiest,
En ga u by Civiel, of by sijn TolkenGa naar margenoot† stallen.
|
|