Uyt-heemsen oorlog ofte Roomse min-triomfen
(1651)–Matthijs van der Merwede– Auteursrechtvrij
[pagina 137]
| |
Met dat heel Roomen gaet sijn Beesten doopen,
En voor een jaer S. Teunis sorg beloopen,
Voor Veullen, en voor Meer, voor Hengst, voor Ruyn, en Guyl,
Voor Buffel en voor Os, voor Ezel en voor Muyl;
Komt sy, als of men Nonnen sou gaen ringen,
Des mergens vroeg in mijne kamer springen,
En seyt mijn Ros dat moet sig mee ter wying bien,
Maer dat sy dat gewy alleen wel af sal sien.
Ik merk waer dat haer jokken wil belenden
En ga terstond bey mijne deuren grende'n,
En seg, ik laet den goeden Heylig in sijn vree,
Mijn Springer is altijd tot uwen zegen ree.
Daer ga ik, sonder lang besprek verlengen,
Ga naar margenoot⋆ Mijn Offer-keers ten blyden Auter brengen;
En soo sy 'tschieten voelt van onse rijpe kuyt,
Strekt sy haer vimmen als een swijmend Visjen uyt.
'kEn kan van vreugd niet uyt haer ermen raken,
'kEn kan mijn lust met d'eerste sprong niet staken,
Ten zy ik mijn geschut, eer dat ik steek van land,
Ga naar margenoot† Heb met een rookend hooft tot driemael los-gebrand.
Daer gaet sy doen mijn wakkre vlammen vleyen,
En mijne min een sachten peulen spreyen;
En seyt dat sy gelooft met wel-bedachte re'e
Dat Jupiter soo stoute sprongen noyt en dee.
En aen een kant geset Sint Teunts Verken,
Met al sijn best-bemunte Offer-werken,
Dat sy als alle zegens wel meer neemt als geeft,
Maer dat geen Princen stal soo schoonen zegen heeft.
|
|