Uyt-heemsen oorlog ofte Roomse min-triomfen(1651)–Matthijs van der Merwede– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 76] [p. 76] Dell' isteßa non havendo potuto venir per l'amor di su' Madre, che se n'era accorta. DE haven lacht my toe die ik niet kan bezeylen; 'kVrees mijn geswolle wand Werpt my aen klip of strand, En gaet mijn lusten deylen, Schoon dese sachte ree Mijn scha noch schip-breuk lee. Ik heb het slot in hand door mijne geyle stormen; Maer d'haetse achterdacht Van haer gevreesde wacht En kan ik niet vervormen, 'tLam staet ten offer ree, Maer d'Oy belat de sriee. 'kBen meester van het bosch, en kan aen't wild niet taken, Den wijngard dort van hett' Om dat men my belett' Syn teere druyf te smaken. Het Kind moet van mijn schoot Eer't oyt de mem genoot. Wat staet my dan te doen, wat heb ik te besoeken? 'kMoet met een gulden wolk Verblinden vee en volk, En met gemunte hoeken Eens halen aen mijn disch Dees lang verleyde visch. Mijn schip en keerden noyt, 'tbeleg wil ik niet staken. Den schoonen offer-brand Van mijnen ketter-Sant Was noyt vergeefs aen't blaken; Dit visje, wild, en wijn Moet in mijn keuke zijn. Vorige Volgende