Uyt-heemsen oorlog ofte Roomse min-triomfen
(1651)–Matthijs van der Merwede– Auteursrechtvrij
[pagina 75]
| |
Havendo havuto della mia Agnola tutte le sodisfattioni del mondo, doppo ch'io m'ero sforsato di non andar in cinque à sei giorni à casa sua.MYN geestig kind, mijn schoonen Roomsen Engel
Ontlast my van't misnoegen van den bengel,
Van't achterdenken dat dien vuylen Auter-fiel
Soo haets onsteken had in mijn verhefde ziel.
Na dat ik vijfses droef gedoke dagen
Kracht en geweld doe op mijn minne-vlagen,
En my niet sien en laet in haer verlate buert,
Ga naar margenoot* Hoewel ik dichter by nu heb een huys gehuert.
Sy wil gansch van geen and're minnaers hooren,
Neen, haren brand is sterker als te voren,
Daer sy aen't bed, daer hare Moeder steend en kraekt,
Met een gestole kus selfs aen mijn lippen raekt,
Ja op een wenk selfs aen mijn mond komt vallen
En al mijn bitt're onrust komt ontgallen,
Ja my soo seer verstijft met heeten stijgers vorst,
Dat Pallas wonder schild daer niet aen rieken dorst.
Sy wil hier mergen selfs ten offer komen,
En sien eens wat gemak ik heb genomen,
En of ik nu gansch ben van huys-gevry bevrijd,
En of ik hier met hoop alleen mijn leger slijt.
Ah! derf ik't blakend Kind sijn woord gelooven,
Ja ja, sy wil ik sal haer bloempje rooven,
Dat wroegend Meyen-blad, dat moeyelijke niet,
Dat haer het hertje niet een uertje rusten liet.
Leerd nu aen my met ongestuyme nachten
Eens op sijn tijd een dubb'le kans verwachten,
En siet daer ik den tand soo lang op heb gewet,
Een peerel in mijn schoot, een Engel in mijn bed.
|
|