Uyt-heemsen oorlog ofte Roomse min-triomfen(1651)–Matthijs van der Merwede– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 55] [p. 55] Il principio dell' inverno, che ci pare tanto piu freddo, quanto son piu grandi li caldi della State. DE winter naekt de helle maen De koele nachten komen aen, Den hemd-rok met de onder-broek Geraken weder uyt den hoek. Het water kilt, het wintje snipt, Het jaertjen is ons haest ontglipt, En doet ons seggen dat den tijd Ons leven ongevoelig slijt, En leert die geen, die achter docht In sijne snelle dagen brocht, Te stelen van den langen nacht 'tGeen ons den dag heeft weg gebracht; En niet te leggen hallif dood Ontrent een sachten Vrouwen-schoot, Of onverselt gelijk een steen Te slijten sijn bevrose le'en, Of als een slechten Boeten-knuyst Somtijts eens jagen door de vuyst, Dat wel besteet ons jeugd verfrist, En minder dient als't goud gequist. Wat my belangt 'kvind aen mijn zy Yet daer ik my voor 'teerst by ly; Maer 'tEngeltjen dat 'tal verdooft, Wat heb ik dat een dag belooft! Wat sal ik dat noch schoot in schoot Verdrijven haren hongers-noot! Wat sal ik dat noch haer om haer Beschenken met een nieuwe-jaer! Wat sal dat twellif-jarig wicht Noch werden haren moed geslicht! [pagina 56] [p. 56] Wat sal ik dat noch onbesocht Beschreyen doen haer eersten tocht! Die nu op mijn gelukkig bed Soo vyerig heeft haer oog geset; Om dat sy hoort dat yeder-een Daer soo gewenst raekt op de been, En dat daer selden Meysjen quam Dat niet een vollen mond en nam Van alles dat haer hertje lust, Was sy maer weerd te sijn gekust. Wel Engeltje heb goede moed Al 'tander goed licht gy de voet; Ik sal u, hertje, laet en vroeg Gestadig setten aen de ploeg. Vorige Volgende