Uyt-heemsen oorlog ofte Roomse min-triomfen(1651)–Matthijs van der Merwede– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Alla mia bell' Agnola disperandosi del fine de' nostri amori, ancora ch'io senza sospetto veniva spesso in casa sua. GY saegt geen uytkomst tot ons vyer, Mijn Engeltjen, mijn geestig Dier, En vreest het met mijn steel-gesoen Eewig in onse borst te voen, En werd door u onnooselheyd Noch meer tot 'tmin-bedrijf geleyd, En aen-getast en om-gekocht, Om dat gy 'tnimmer hebt besocht. Maer ik, hoewel ik langen tijd Heb met een vollen smaek gevrijd, En daglijx in mijn leger vin Een ongeruste bed-vrindin, Soo vlieg ik evenwel om hoog Ver boven alle Minnaers oog, En vind mijn sinnen gansch beroerd, En buyten 'trookend breyn vervoerd; Ja ben, of ik noyt Vrouw en sag, Verwerd in uwen kinder-lach, En vond mijn noyt soo ongerust Als ze'er dat ik u heb gekust. Ik ben, als ik mijn wel besie, Gelijk een jonge honig bie, [pagina 54] [p. 54] Die nimmer raekten in de lucht En noyt beproefden hare vlucht. Gesetten raed is by my dier, 'kBen ongeruster als een mier, 'tHooft draeyt my ongevoelig om Gelijk een vatse sonne-blom. Maer wacht eens dat ik wat verblaek, Dat ik wat tot mijn selven raek, Soo sal ons soenen sterker zijn Als d'alder-beste Grieksche wijn, En, ongeacht u Voedsters grim, Veel hechter als de hechste klim, Die nimmer sijne Lent en liet, En in de rots sijn wortel schiet. Ik wil gy sult in mijnen erm, Terwijl ik met den tas-haek scherm, En onse kussen krijgen klem, Als't geytje stooten aen de Mem. Wy sullen hangen in malka'er, Gelijk de klissen in het haer, En vallen met de neus in d'eerd, En raken stadig weer te peerd, Wy sullen altijt even fris, Veel beter als een moeder-vis, En Roerd-my-niet dat kit'lig kruyd, Al lachend schieten onse kuyt. Heb maer een weynig tijts geduld En qulit dan vry al onse schuld, En slokt my in, mijn lieve pop, Mijn Engeltje, gy moogt my op. Vorige Volgende