Havendo messa Checha Moury con una donna Fiaminga, figlia d'un Musico principale a Brusselles, che stava retiratissima nel Trastevere, e sperava la porca, sincerissima Come pareva, farla infilzar da certi preti, che le havevano promessa ognimese la caritá della lor chiesa.
DAER geld geen stillen gang, of nedrig wesen,
Daer geld geen sundig oog, of yvrig lesen
Voor eenig Autaer, noch verlore mund en moed,
Noch besigheyd van werk, noch sedig Neerlands bloed;
Neen neen, men kan noch Man noch Vrouw betrouwen,
Om van een happig Dier de wacht te houwen,
Dat werd ik in dat statig Verkens-hooft gewaer,
Daer mijn genese Kleuter in bewaring waer.
Sy woonden schier uyt 'toog van alle Menschen,
'kEn kost (dacht my) geen beter kluysken wenschen
Voor desen Heremiet, te meer noch daer ik wist,
Dat sy was Dochter van een Brussels Orgelist
Dees luym-kat, die de boter was bevolen;
Die haer, gelijk een beetjen dat gestolen
Smaekt beter als gekoft, hiel op beloofden brom
En kerklijk maent-geld voor het duytse Priesterdom.
Maer ik die ben gewend by Mans of Vrouwen
Ook selfs in stilt een wakker oog te houwen
Het zy in een gescheurd of nieu-getakelt seyl,
En in een vremde zee te letten op mijn peyl,
Sag strax dat by die hin dat ey sou stinken,
En thoonden dat sy niet voor my most hinken,
Die 'tscheve krepel-rot door-sag soo mennig jaer,
En licht met quaden kop het Meysje weer van daer.
[pagina 53]
[p. 53]
Ja maer wat wast een Kleuter in mijn kamer
Die eens het aen-beeld was van mijnen hamer?
Verbrast, mijn Kind; gelijk als't vyer raekt by het vlas,
'tIs eer vol vlammen als het schier onsteken was.
Maer gy sult noch, schijn-heylig Brussels Verken,
(Dat ik noch hongers-nood hoop te bewerken)
Dien dag die 'tsware recht des werelds heeft gelaen