Sluiproutes en dwaalwegen
(1991)–Anthony Mertens– Auteursrechtelijk beschermdAspecten van een liminale poëtica toegelicht aan de hand van het werk van Jacq Firmin Vogelaar
[pagina 102]
| |
Hoofdstuk drie
| |
I. De drempeltekst tussen voor- en nawoord1. InleidingHet principe van de liminaliteit werkt niet alleen door in de compositie van verhalen, in de regels van een genre, maar ook in de manier waarop teksten aan de lezer worden aangeboden. De liminale poëtica legt rekenschap af van de overgangen tussen de tekst en de context en de overgangen tussen de verschillende niveau's van de tekst. De aandacht gaat vooral uit naar de conventies die betrekking hebben op de grenzen van een geschrift: zijn begin en einde. In 1987 publiceerde Gérard Genette een studie over de functie van titels, motto's, kortom over teksten die een betoog of verhaal omgeven. Hij bracht de studie uit onder de titel Seuils. Zijn belangstelling voor het onderwerp kan zijn ingegeven door de beschouwingen van de deconstructivisten die al eerder blijk hadden gegeven van interesse voor de ‘liminale’ status van deze omringende teksten. Hun sensibiliteit voor anomalieën in geschriften van filosofen was vanzelfsprekend ook gericht op vragen die betrekking hebben op de ‘grenzen’ van de tekst: behoort een titel tot de tekst of valt ze erbuiten. Moet ze worden gezien als een aankondiging voor wat komen gaat of als een samenvatting, achteraf aangebracht. Een titel is, om Genette te citeren, een drempeltekst. Drempelteksten zijn altijd parasitair: ze staan niet op zich zelf, maar bestaan bij gratie van ‘eigenlijke’ tekst. Voetnoten, glossen, commentaren, indexen, voor- en nawoorden dienen als escorte van het verhaal of het betoog.
Boeken kunnen zo zijn samengesteld dat ze in hun geheel als drempeltekst kunnen worden gelezen. De presentatie van de ‘eigenlijke tekst’ | |
[pagina 103]
| |
wordt steeds maar uitgesteld. Na het voorwoord volgt een inleiding, die op haar beurt weer aanleiding geeft tot een andere inleiding, enzovoort. Een bekend voorbeeld van zo'n uitgebreide drempeltekst is Nabokovs Bleekvuur: het eigenlijke verhaal ontbreekt in het boek, maar niet de inleiding en het commentaar en het supplement op het commentaar. Het boek bestaat geheel uit teksten die het eigenlijke verhaal omringen.Ga naar voetnoot[1] Kortom: de topos van de drempel werkt niet alleen door in verhalende conventies, maar ook in de wijze waarop teksten worden gepresenteerd. De status van deze boeken valt te vergelijken met die van de titel. Ze bestaan geheel uit teksten die de ‘eigenlijke’ tekst aankondigen, samenvatten of becommentariëren.
Raadsels van het rund is zo'n boek. De ‘eigenlijke’ tekst ontbreekt. Een spoor ervan valt nog terug te vinden in de inhoudsopgave achter in het boek. Daar vindt men een verwijzing naar een short story met de titel Een boeiende mislukking. Het verhaal is in het boek niet terug te vinden. Misschien mag de lezer het invullen, want men kan het verhaal over Raadsels van het rund heel kort houden: de pogingen om de ‘eigenlijke tekst’ op papier te krijgen zijn op een mislukking uitgelopen. Het boek keert de ‘normale’ verhoudingen om: wat zich gewoonlijk in de marge aandient - de titel, het motto, de glosse, de voetnoot - neemt nu de plaats van het centrum in. Het verhaal dat centraal had moeten staan, is naar de marge verdreven. Het kondigt aan wat de lezer in het boek te wachten staat, het vat de woorden samen in een formule. Deze omkering van tekst en ‘para’ tekst is in Raadsels van het rund niet zomaar een procédé om nonsens te produceren (Stewart), een parodistische techniek om de willekeurigheid van onze ideeën over de coherentie van een verhaal of verhandeling aan het licht te brengen. Ongetwijfeld heeft het procédé die functie ook, maar in Vogelaars boek laat deze manoeuvre van de omkering ook een ‘serieuze’ zijde zien: de omkering gokt letterlijk op non-sense, op kennis van wat zich buiten de betekenisvolle vorm bevindt.
In het eerste gedeelte van dit hoofdstuk wil ik aan de hand van drie fragmenten laten zien dat Raadsels van het rund kan worden gelezen als een boek dat uit drempelteksten is opgebouwd. De drie fragmenten bevinden zich aan het ‘begin’ van het boek. Wanneer men het openslaat vindt men aan de ommezijde van de omslag een Handleiding.Ga naar voetnoot[2] Na het titelblad vol- | |
[pagina 104]
| |
gen twee samenvattingen van het boek. Vertolgens treft de lezer een klein fragment aan dat wordt gepresenteerd onder de titel Masjienekomedie. Daarna lijkt het boek te beginnen: aangekondigd wordt hoofdstuk een, aangeduid als Nacht een. Wanneer de lezer dit hoofdstuk opslaat, moet hij weer even geduld oefenen, want het hoofdstuk wordt ingeleid door een fragment dat afkomstig is uit een Notenschrift. De Handleiding, Masjienekomedie en Notenschrift (1) behoren tot het ‘voorwerk’ van het boek. Het zijn drempelteksten in de betekenis die Genette er aan geeft. Ze bestaan uit een reeks van cryptische mededelingen. De code kan worden gekraakt, wanneer men het boek in zijn geheel gelezen heeft. Zoals bij elk boek het geval is, worden de open plekken die er in de eerste regels vallen, later ingevuld. Mijn bespreking van de inleidende fragmenten is dan ook het resultaat van herlezing. Ik belicht de fragmenten vanuit mijn kennis van het boek in zijn geheel. Dan nog blijven er raadsels. Voor een gedeelte kunnen ze worden opgelost door wandelingen buiten het boek te maken: door er andere boeken bij te betrekken. Tenslotte zijn er de onoplosbare raadsels: de preliminale teksten vormen de inleiding op een inleiding. De drempeltekst heeft de eigenaardige karaktertrek dat men niet weet of de inleiding niet ook tegelijkertijd als een nawoord kan worden gelezen. Men weet niet of het om een tekst gaat die een inleiding vormt op wat nog komen moet, of een uitleiding op wat al gedaan is. Op deze ambivalentie zinspelen de motto's bij de samenvattingen van het boek: ‘wat gebeurd is gebeurt’ en ‘wat gebeurt is gebeurd’.
Wie het boek verder doorbladert, zal al snel opmerken dat het een nogal heterogeen geheel vormt. Men vindt er: brieven, pagina's die afkomstig zijn uit een notitieboek, schetsen voor toneelstukken, ontwerpen van verhalen, een groot aantal leesverslagen, uittreksels uit boeken, recepten en zelfs een synopsis van een plan voor een toekomstige wereldstad. Het geheel maakt de indruk van een materiaalverzameling voor een groots opgezette historische roman. De uitvoering van het project is in zijn voorbereidingsfase blijven steken. De mogelijkheid moet niet worden uitgesloten dat de uitvoering met opzet is gesaboteerd en misschien ging het niet zozeer om het vastleggen van een visie op een historische periode. In het boek zijn genoeg aanwijzingen te vinden dat de verteller tijdens zijn documentatie net als Flauberts klerken, Bouvard en Pécuchet, die zich eveneens op de hoogte van de tijd wilden stellen, is overspoeld door tegenstrijdige visies in de boeken die hij las. De bewerkingen van de citaten wijzen er op dat geprobeerd is los te komen van de vooropgezette ideeën over de (eigen) geschiedenis. Het boek bestaat voor het grootste gedeelte uit passages afkomstig uit andere boeken. De keuze van de citaten wekt de indruk dat de schrijverGa naar voetnoot[3] | |
[pagina 105]
| |
bezig is geweest zich een beeld te vormen van de moderne geschiedenis. De teksten zijn ontleend aan boeken waarin het ontstaan van deze moderne geschiedenis wordt toegelicht. Sommige citaten zijn zelf afkomstig uit die ontstaansperiode, uit de zestiende en zeventiende eeuw, wanneer de eerste tekenen zichtbaar worden van de moderne geest die zich losmaakt uit de ban van de mythologische verbeeldingswereld. De formele presentatie van Raadsels van het rund als drempeltekst is een weerklank van de ‘historische drempelteksten’. De geciteerde passages documenteren alle op een of andere manier scepsis ten opzichte van het geloof in de ongekende mogelijkheden van het rationalisme en de ideeën van de maatschappelijke vooruitgang die daarmee zijn verbonden. In het tweede gedeelte van dit hoofdstuk zal ik aan de hand van een aantal fragmenten uit Raadsels van het rund laten zien dat de schrijver heeft geput uit bronnen die deze geschiedenis van de scepsis documenteren.
De citaten worden nooit letterlijk aangehaald. Ze zijn steeds bewerkt. Uit die bewerkingen ontstaat het beeld van een schrijver die zich allergisch toont voor de kunstgrepen waarmee in de teksten een samenhang in de geschiedenis wordt geconstrueerd. Uit de bewerkingen spreekt een beduchtheid voor mystificaties die voortkomen uit de vorm van de teksten. De schrijver wil zich in zijn project niet laten leiden door vooropgezette ideeën, noch wil hij zich vastleggen op vormen waarin die ideeën worden gegoten. Hij breekt vormen en ideeën af tot een punt waar ze betekenisloos worden in de hoop van daaruit opnieuw te kunnen beginnen. Uit de wijze van bewerking komt het beeld naar voren van een historische roman die niet zozeer een visie op de geschiedenis presenteert, maar de geschiedenis van de roman zelf toont, een geschiedenis die nog moet beginnen. |
|