Sluiproutes en dwaalwegen
(1991)–Anthony Mertens– Auteursrechtelijk beschermdAspecten van een liminale poëtica toegelicht aan de hand van het werk van Jacq Firmin Vogelaar
[pagina 65]
| |
Hoofdstuk twee
| |
1. InleidingDe topos van de drempel vormt, zoals ik in het voorafgaande hoofdstuk heb laten zien, de ingang tot een complex van ideeën over aard en functie van literatuur. Deze denkbeelden zijn zowel ontwikkeld op het terrein van de filosofie als op dat van de literatuurbeschouwing. Filosofen belichten de topos in hun speculaties over de grenzen tussen mythos en logos. Literatuurbeschouwers zijn meer geneigd aandacht te besteden aan de formele consequenties die de topos van de drempel heeft voor de compositie van teksten. De opvatting dat een tekstGa naar voetnoot[1] een passage is, loopt echter door al deze beschouwingen heen. Deze zienswijze houdt een breuk in met die vormen van literatuurbeschouwing die de tekst als een op zichzelf staand, autonoom gegeven opvatten. Het complex van ideeën over de topos van de drempel heb ik in het vorige hoofdstuk aangeduid met de term liminale poëtica. Deze poëtica is geba- | |
[pagina 66]
| |
seerd op de gedachte dat het belangrijkste werkelijkheidsniveau van een tekst de handeling van het schrijven zelf is. Ze onderscheidt zich van benaderingen waarin literatuur wordt beschouwd als afbeelding van werkelijkheid of als uitdrukkingsvorm van ideeën. Daarmee is niet gezegd dat literatuur niet werkelijkheid kan afbeelden of ideeën kan overdragen. Deze functies zijn onlosmakelijk verbonden met de taal als communicatief medium. De liminale poëtica echter probeert zich rekenschap te geven van een manier van schrijven die de grenzen van de communicatieve orde van de taal aftast. De aandacht van deze poëtica richt zich op de schrijfhandeling vanwege het proces van betekenisvorming dat zich daarin voltrekt. De topos van de drempel is een metafoor voor een manier van schrijven die voortkomt uit fascinatie voor wat zich tussen taalvormen afspeelt. Die fascinatie kan worden herkend aan een reeks van ‘strategieën’. Misschien zou men beter kunnen spreken van ‘rituelen’. Ze worden uitgevoerd op plaatsen waar de taal zijn communicatieve waarde aan het verliezen is. Daar bevinden zich de drempels die leiden naar de nog niet benoemde wereld. De drempel kan niet zonder grote risico's worden overschreden: de teksten lopen het gevaar over te gaan in gedruis. Ik heb deze formulering met opzet zo gekozen: de liminale poëtica is geen teksttheorie in de betekenis die ze heeft in de linguïstiek. Ze probeert met behulp van metaforen de drempelverkenningen in de literatuur te volgen. Welke ‘rituelen’ worden bij de ‘drempelverkenningen’ uitgevoerd? Schrijvers beschikken over een groot arsenaal aan middelen om hun belangstelling voor passages, overgangen in woorden te vangen. Dat wil niet zeggen dat elke schrijver die door de topos van de drempel wordt aangelokt ook (bewust) gebruik maakt van al die middelen. De een zal er een deel van gebruiken bij het schrijven van verhalen, de ander bij gedichten. Een derde zal nog stappen verder gaan en uiteindelijk de orde van de tekst zelf proberen te overschrijden. Want dat is een kenmerk van de ‘architekst’ (Mary Ann Caws) van de drempel: ze verbindt passages waarin bestaande vormen van literatuur in het geding zijn.
Voor de illustratie van de wijzen waarop drempelverkenningen kunnen worden verricht, maak ik gebruik van de boeken die Jacq Firmin Vogelaar sinds het midden van de jaren zestig heeft gepubliceerd. Ik heb daarvoor verschillende redenen. In de eerste plaats laat zijn werk zich goed als illustratiemateriaal gebruiken omdat er een uitgebreid scala van procédés wordt gebruikt. Zo krijg ik de gelegenheid ze binnen een beperkt domein te beschrijven. De aanwezigheid van ‘threshold awareness’ zou heel goed kunnen worden aangewezen in het werk van andere Nederlandse auteurs (Bernlef, Ten Berge, Beurskens, Nootenboom, Ritzerfeld), maar er is niemand die met zo'n uitgebreid arsenaal van procédés heeft geëxperimenteerd als Vogelaar. Ik richt mij op het werk van één auteur om de samenhang tussen deze strategieën te kunnen verduidelijken. Bovendien geeft de sterk intertekstuele inslag van Vogelaars werk mij de mogelijkheid te | |
[pagina 67]
| |
demonstreren dat er een complex van teksten met de topos van de drempel is verbonden. (In het laatste hoofdstuk zal ik laten zien dat Vogelaar meer dan eens teksten van anderen bewerkt.) Zonder te willen beweren dat zijn werk een adstructie is bij de filosofische speculaties over de topos van de drempel, vertoont het toch op z'n minst een verwantschap met de drempelkunde van Benjamin, Foucault, Barthes. Dat is niet verwonderlijk: hun speculaties zelf zijn weer voortgekomen uit een bestudering van de moderne literatuur waarin zich de ‘architekst’ van de drempel aftekent. De topos van de drempel speelt in Vogelaars werk al van meet af aan een belangrijke rol. De strategieën die met de topos zijn verbonden komen voor in de verschillende genres die hij heeft beoefend, zoals in zijn gedichten, verzameld in de debuutbundel Parterre, en van glas [1965a], in zijn verhalen, bijeengebracht in De komende en gaande man [1965b] en Het heeft geen naam [1968], in zijn romans Anatomie van een glasachtig lichaam [1966], Vijand gevraagd [1967] en Gedaanteverandering of 'n metaforlese muizeval [1968], en tenslotte in zijn tekstexperimenten die samen een cyclus vormen, uitgebracht onder de naam Operaties. De titel van het project kan al worden opgevat als een verwijzing naar de tekstbewerkingen die in de delen van de cyclus worden uitgevoerd. Tot deze cyclus behoren Kaleidiafragmenten [1970], Raadsels van het rund [1978] en Alle vlees [1980]. Ook de essaybundel Terugschrijven [1987] maakt er deel van uit. In dit hoofdstuk wil ik de verschillende facetten belichten van de wijze waarop de topos van de drempel doorwerkt in verhalende vormen. Na eerst beknopt te hebben laten zien dat Vogelaar als essayist regelmatig wijst op de aanwezigheid van ‘threshold awareness’ in het werk van auteurs, waarmee hij (misschien wel om die reden) verwantschap voelt (§2), wil ik aantonen dat hij in zijn vroegste literaire geschriften gebruik maakt van het arsenaal van overgeleverde mythen, die als verbeelding van rites de passage worden opgevat. Ik bespreek met andere woorden de drempel als een topos uit het magazijn van de cultuurgeschiedenis (§3). Daarna demonstreer ik de wijze waarop de topos van de drempel doorwerkt in de compositie van verhalen (§4). Aan de hand van Gedaanteverandering of 'n metaforiese muizeval wil ik laten zien hoe experimenten met verhaalvormen kunnen leiden tot het ontstaan van een ‘threshold genre’ (§5). Tenslotte illustreer ik de wijze waarop de uitwerking van de topos van de drempel doorwerkt tot in de taal (§6). |
|