Langs den Heirweg(1932)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 81] [p. 81] De dom. Terwijl ze aan 't fundament nog wroetten, Keken, met oogen van de mortel blind, De bouwers op in zonneschijn en wind, Of zij den torentop reeds groetten. Hij werd hun als een zoon, veel ranker En edeler dan 't voorgeslacht; o vrees En vadertrots die sterven doet; hij rees Al ongeduldiger en slanker. Hij sterkte zich met mannenbloed En werd volwassen door jong leven, Dat in hem bloeien wou te Gode. Toen ging er door de stad een beven, Want als een onweêr borst zijn groet Uit over levenden en dooden. Vorige Volgende