Langs den Heirweg(1932)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 66] [p. 66] De fabrieksarbeider. De riemen en de raadren, Al wat verdooft en blindt, Zijn hem niet meer dan blaadren Opruischend in den wind. Hij durft zich te begeven Tusschen de tasters heet. De gladde plank ten leven Is smal, dood snel en wreed. 't Leven? lach en omarmen, Verbijstrend zingen, en dan De duisternis; erbarme Gods Zoon zich iedren man. Hij weet, zoo worden allen Gehouden en geleid, Totdat zij moeten vallen.... En stapt, rustig, bereid, Door het vervaarlijk zoemen En schrikt voor damp noch licht. Hij gaat door hemelsche bloemen Recht tot Gods aangezicht. Vorige Volgende