Langs den Heirweg(1932)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 61] [p. 61] Een neger. Om 't voorhoofd onder 't kort gekroesd Haar klemt een breede gouden hoepel. Hij oliet 't stalen lichaam soepel, Houdt de ooren waaksch en de oogen woest. Scherp is zijn speer en scherp zijn worp. Hij vlijmt door ruggen en door schilden. De mannen jubelden en rilden En tilden hem door 't dreunend dorp. Zijn naam werd op de trom vermeld Tot aan de grens van 't groote water. En vrouwen hebben met geschater Van 't kreunen in zijn greep verteld. Trotsch, als de kralen rond zijn lenden Omlaaien roem hem en legenden. Vorige Volgende