Langs den Heirweg(1932)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 62] [p. 62] De profetes. Na de bedwelmingen en haar extazen Lag zij ter aarde als een geschonden rijs, Een uitgebloeide tak, en hun verbazen Zag, hoe de heerlijkheid van 't paradijs, Die door haar wil rondom hen was gerezen, Vervaalde, en plotsling gromden zij haar aan. En diep uit haar antwoordde een woedend wezen. Zij rechtte zich en huilde naar de maan, De groeiende, die ronder werd en schooner, Die stil de hartstocht van den aardbewoner Lokt en wreed op haar gouden horens vangt. En zij begrepen: wie God wil berooven Wordt neergestooten; zonder waar gelooven Wordt vruchteloos naar 't paradijs verlangd. Vorige Volgende