Langs den Heirweg(1932)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 47] [p. 47] De witte kater. Hij ligt graag op de leuning van mijn stoel, Een warme sneeuwbal, die zich kan ontwinden En naar het leege tasten als een blinde, En golven met zijn rug of een gevoel Zich uit wil leven tot een melodie, Achteloos in de stille lucht geschreven. Dan zit hij star, uit wit metaal gedreven, En schuift voorzichtig over op mijn knie. Hij schikt heel streng mijn leven naar zijn lot, En glimlacht met zijn groote grijze oogen En krult, vraagteeken van een wijze spot, Zijn schoone staart en geeuwt (maar ingetogen) En geeft een kopje en slaat zijn scherpe tanden En klauwen spelend in mijn drieste handen. Vorige Volgende