Langs den Heirweg(1932)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 22] [p. 22] Pinksteren. I. Ze wisten niet, dat God kan bloeien Uit mannen zoo verweerd en grauw, En dat zijn Geest een vale vrouw Gelijk een versche roos doet gloeien; Dat stemmen, heesch van weer en wind En schettrend op de vingers gillen, Zóó teêr de harten kunnen stillen En koestren als een moeder 't kind. Dan, in het kijfgejoel van dwaze Vermoedens, slingerde een de fraze: ‘Ze baaz'len wijl ze dronken zijn’. Maar Petrus sprak, en met vervaren Gevoelden vélen dat zij waren Zelf vol van dezen heilgen wijn. Vorige Volgende