Langs den Heirweg(1932)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 12] [p. 12] Morgenlied. De duiven kirren, en het kraaien Der hanen groet den dageraad. De morgen komt ons bloed doorwaaien, Waardoor ons wezen opengaat. Wat in den slaap was weggegleden, Zoodat de ziel naakt stond voor God, Het komt terug, en onze leden Aanvaarden rustig 's Heeren lot. Wij slaan gordijn en venster open, En drinken duizlig het begin Van 't nieuwe leven, en vol hope Zien wij de jonge wereld in. Maar dan, hoe meer de wenschen stijgen, Slaat Ge onzen overmoed terneêr. Wij moeten 't al van U verkrijgen, En geven U zoo weinig weêr. Laat dan Uw Geest ons doen beperken, En doe Uw zuiverende daân In onze ziel en zie ons werken Als werken Uwer handen aan. Er hijgt in ons een groot verlangen, Maar onze krachten zijn zoo klein. En om Uw morgen aan te vangen, Moet 't in ons avondvrede zijn. [pagina 13] [p. 13] Sterk het door Uw gewekt beminnen! O Licht! verlicht des harten grond, Opdat Uw morgen ga beginnen Met dezen nieuwen morgenstond. Vorige Volgende