Langs den Heirweg(1932)–Willem de Mérode– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 10] [p. 10] Amas me? Ik kloeg: o God, die pijn En dat benauwen, en Dat U niet schouwen, en Van àl verlaten zijn! En zacht was 't dat Hij zei: Gij, die zoo klaagt tot Mij Eentonig als de zee: Amas Me? O Heer, wel hebt Gij recht, Na dienst om baten, en Mijn driest verlaten, en Verloochnen, dat Gij zegt: Bemint gij Mij? en toch, Och Heere, help mij nog. Want erger dan de dood Is mijn nood. Want zonder U te zijn Is hongren, dorsten, en In vuur en vorst zijn en In hel- en levens-pijn. O, schoon ik U verliet, Heer, Heer, verlaat mij niet. Uw vragen geeft al vree: Amas Me? [pagina 11] [p. 11] En werpt Gij mij nu neer, Al moest ik sterven en Voorgoed verderven en Verstooten wezen, Heer, Als eeuwig ruimte en tijd Slechts Godverlatenheid Zijn, bleef dit vast gewin, Dat 'k U min. Ik min U, en Gij weet: Al mijn gedachten en Mijn dor versmachten en Daden zijn rouwend leed. 'k Voel Uw groot medelij. Och Heer, vergeeft Gij mij? Vraag weder: amas Me? Amo Te. Vorige Volgende