| |
| |
| |
Atomistische interpretatie
1. Schrijden |
Fungeert de infinitief hier als imperatief of als weergave van een gemoedstoestand? |
|
De vraag geldt evenzeer voor zijn 2 en beminnen 3. Nu presenteert Potsdam (we grijpen vooruit) een aantal min of meer disparate indrukken, waarvan hier de eerste begint. Een aantal bevelen zijn in de context minder waarschijnlijk dan een interpretatie als karakteristiek van een mentaliteit: desondanks houdt de infinitief wel imperatief karakter. |
|
schrijden betekent, volgens Van Dale, ‘met grote stevige of waardige stappen gaan’; deze betekenisaspecten sluiten aan bij goed soldaat zijn 2. |
|
De militaire notie in 1-5 wordt door het onpersoonlijke van de infinitief versterkt. |
|
Schrijden wordt dus niet tegen, maar over ‘iemand’ gezegd. |
2. goed |
Wat onder goed soldaat verstaan moet worden, maakt de context duidelijk: deze moet Schrijden, zie ook 3 en 4. |
soldaat |
verklaart over wie in deze eerste regels gesproken wordt. Tevens is soldaat een anecdotische verwijzing: ‘er zijn soldaten’. |
|
1-5 gaan niet direct over Potsdam, maar over een aspect van Potsdam.Ga naar eind1. |
zijn |
zie de interpretatie van Schrijden 1 ten aanzien van de infinitief. |
3. trommelvuursein |
heeft een klanknabootsend, militair effect, waartoe ook het ritme van de regel bijdraagt. Het woord lijkt een langcompositum te zijn, maar het is in feite |
|
a. een samenstelling van trommel- en -vuursein. Deze samenstelling dient geïnterpreteerd te worden als ‘door de trommel gegeven sein om te vuren’. ‘vuursein’ betekent volgens Van Dale ‘met vuur gegeven sein’: de verhouding tussen ‘vuur-’ en ‘-sein’ is dan dezelfde als tussen trommel- en -vuursein. Wèl wordt -vuursein hier dan anders gebruikt (cf. bv. ‘startschot’). |
|
b. een samenstelling van trommelvuur- en -sein. Van Dale: ‘langdurig ononderbroken snelvuur uit een groot aantal vuurmonden op eenzelfde doel’. Dan betekent de samenstelling: ‘sein om trommelvuur te geven’ (cf. weer ‘startschot’). |
|
Deze laatste interpretatie doet waarschijnlijker aan dan de eerste. |
4. schaduw |
3 en 4 lijken met elkaar in tegenspraak: de opgave (inniger beminnen) lijkt door schaduw minder zwaar dan wanneer er alleen blondste vrouw zou hebben gestaan. Toch moet schaduw de |
| |
| |
|
tegenstelling tussen trommelvuursein en blondste vrouw versterken, anders is het woord niet functioneel, blondste wijst hier ook op. De tegenstelling functioneert wanneer de regels worden geïnterpreteerd als een militaire leefregel. 1. ‘bij de liefde voor de oorlog verzinkt zelfs de mooiste (blondste) vrouw in de schaduw’. 2. Een andere oplossing geeft schaduw geïnterpreteerd als ‘geborgenheid bij’. 3. In de derde plaats is mogelijk ‘zelfs maar de schaduw’: ‘zelfs maar de gedachte aan, de afspiegeling van’. Alle interpretaties hebben dezelfde achtergrond van militaristische leefregel gemeen. |
blondste |
is superlatief, moet wel staan voor ‘mooiste’, met dien verstande dat anecdotisch uiteraard (in de germaanse context) in Potsdam de (mooie) vrouwen blond zijn. |
5. schrijden |
De herhaling functioneert nu een aantal opgeroepen noties zijn gereleveerd. 1-5 (er staat een punt na schrijden en een hoofdletter in 6) presenteert vnl. een indruk van militaire orde. Ook heeft schrijden iets van regelmaat. schrijden sluit het eerste deel van het gedicht af. |
6. Ruimte |
Na 5 een punt, hier een hoofdletter: Potsdam is in vier afdelingen verdeeld, 1-5, 6-11, 12-17, 18-28. |
|
De inzet hier, en ook in 1, doet vermoeden dat per afdeling begonnen wordt met anecdotische informatie, waaraan de daarop volgende indrukken dan worden verbonden. |
|
Zo hier: ‘er is ruimte’. |
|
Dit vermoeden doet ook Schrijden in een nieuw licht zien. Schrijden verwijst dan mogelijk naar een door het gezichtspunt waargenomen militaire optocht in paradepas. |
|
Schrijden 1 krijgt nu de waarde van een substantief. |
7. open |
staat adjectivisch bij orde, maar is verschoven toe te passen op Ruimte: orde wordt gekenmerkt door ruimtelijke openheid. |
orde |
Het begrip ‘orde’ is in dit gedicht niet nieuw, al in 1-5 was van militaire orde sprake. Hier gaat 't om ruimtelijke orde. orde is een van de kernbegrippen van dit vers. |
8. droge zandsteendoorsnee |
Moet a. zandsteendoorsnee als metafoor worden opgevat, of |
|
b. alleen zandsteen- als metafoor? |
|
Of c. is het woord geen metafoor, maar anecdotisch gegeven? Mogelijke interpretaties: |
|
a. ‘het licht is (als) de doorsnee van zandsteen’, d.w.z. ‘korrelig, geel (zandsteen-) en scherp (-doorsnee); en droog’ (droge). |
|
b. het licht wordt met zandsteen vergeleken: ‘de doorsnee van het licht is (als) zandsteen’. |
|
c. ‘het licht wordt door zandsteen doorsneden’. |
|
In alle drie de gevallen gaat het om een visueel beeld, dat aan moet sluiten bij 6 en 7. ‘zandsteen’ is volgens Van Dale ‘sedimentair, soms leiachtig gesteente, dat uit een mengsel van kwartskorreltjes bestaat, door een bindmiddel (kiezelzuur, ijzeroxyde, leem of kalk) verbonden. Zeer uiteenlopend van kleur en vastheid’. |
|
ad a. Waarom zou de doorsnee van zandsteen een ander uiterlijk hebben dan zandsteen gewoon? Als zandsteendoorsnee een metafoor is voor licht, zou er ook ‘zandsteen’ zonder meer kunnen staan, hoewel -doorsnee, met noties van ‘scherpte en helderheid’, goed past bij 6 en 7. Deze interpretatie is mogelijk. |
| |
| |
|
ad b. Deze interpretatie lijkt plausibel, maar wat kan ‘doorsnee van het licht’ eigenlijk betekenen? |
|
Van Dale geeft bij ‘doorsnee’ drie betekenissen, die alle drie een lichaam veronderstellen - op zichzelf nog geen groot bezwaar, licht zou geconcretiseerd kunnen worden door -doorsnee. Maar de betekenissen geven geen houvast, van waaruit men zich het beeld visueel voor kan stellen: ‘1. snijvlak, 2. denkbeeldig vlak door een lichaam heen gebracht (bv. van een bloem), 3. middellijn, afmeting van grootste of gemiddelde dikte’. Ten slotte roept deze interpretatie een nog groter raadsel op: waardoor zou dan de ‘doorsnee van het licht’ zijn veroorzaakt? |
|
ad c. De laatste interpretatie geeft een oplossing voor bovenstaand probleem; ‘de oorzaak van de doorsnee is de zandsteen’. |
|
Bijster gelukkig is ook deze interpretatie niet, omdat ze anecdotische gegevens veronderstelt die in het vers niet te vinden zijn: nl. een lichaam/bouwwerk, van zandsteen, dat de baan van het licht breekt; dat het vlak, door het licht gevormd, doorsnijdt. Deze interpretatie gaat uit van informatie die het gedicht niet expliciet geeft.Ga naar eind2. Met de laatste interpretatie is de aard van de samenstelling verklaard: er bestaat een causaal verband tussen beide delen, de zandsteen veroorzaakt de doorsnee. Toch kan ook de metaforische interpretatie (a) worden toegepast. Deze samenstelling heeft, evenals trommelvuursein, het uiterlijk van een langcompositum. |
van |
In interpretatie a) bewerkt van een metafoor, en heeft dan een andere functie dan in de derde interpretatie, waarin licht lijdend voorwerp is van -doorsnee. |
het licht |
heeft weer anecdotische functie: naast Ruimte en open orde is er licht. |
9. Weerstand |
Waarmee moet dit woord worden verbonden? Waarschijnlijk met 6-7 of 8. In 9-11 wordt één aspect van Potsdam uitgewerkt. |
|
weerstandkan niet een nieuwe indruk zijn, daarvoor geeft het woord te weinig informatie. |
|
Maar een verbinding met Ruimte en open orde is zinloos, want weerstand staat tot deze woorden in tegenstelling. Wèl kan het woord verbonden worden met 8, zij het alleen in de laatstgegeven interpretatie van 8 (die hiermee bevestigd wordt): zandsteen-fungeert alds weerstand, tegenwerking, voor het licht. weerstand geeft zo een samenvatting van 8. |
10. uitgeëffend |
Hoort uitgeëffend bij 9 of bij 11? Of staat het op zichzelf?Ga naar eind3. Het moet wel betekenen: ‘door effening weggemaakt’. uitgeëffend evenwicht is een contradictio in adjecto: evenwicht kan immers alleen het resultaat zijn van effening. |
|
‘Uitgeëffende weerstand’ lijkt meer mogelijk, zij het dat uitgeëffend het begrip weerstand te niet doet (‘weggemaakt’). Nu is begrijpelijk waarom 10 apart staat. Het enjambement is functioneel, want uitgeëffend moet met allebei verbonden worden: ‘door uiteffening van weerstand verkregen evenwicht.’ De verdeling in drie regels geeft drie verschillende stadia aan: 1. van zandsteendoorsnee naar weerstand; 2. vervolgens wordt deze weerstand weer uitgeëffend; 3. het nieuwe resultaat is evenwicht. |
11. evenwicht |
evenwicht sluit aan bij de beginindrukken van deze fase van het vers: open orde.Ga naar eind4. |
| |
| |
|
Samenvattend zijn vooral noties van orde en evenwicht, ruimtelijk gezien, in 6-11 van belang. |
12. Hemel |
Een nieuwe fase -17. Hemel heeft weer inleidende en anecdotische waarde. |
13. breed bestek |
Is dit een nieuwe indruk of uitwerking van Hemel? Een zelfde probleem als in 9-11 doet zich voor; toch kan de functie van het asyndeton niet anders zijn dan alle mogelijke verbindingen open te laten (zie interpr. 14). Van de betekenissen die Van Dale geeft voor bestek is alleen ‘bepaalde begrensde ruimte’ toepasselijk in de context, verbonden met breed. bestek heeft weer de notie ‘orde, planmatigheid’. De notie ‘bouwwerk’ sluit aan bij 15-17. |
14. sober overwogen |
kan horen bij 15, zowel als 16 of 17, maar kan ook terugslaan op 12 en 13. De fase 12-17 zou dan een serie asyndetische indrukken geven, schijnbaar disparaat, alle met gemeenschappelijke noties die de richting uitgaan van ‘zorgvuldige indeling van driedimensionale vlakken, ordelijke ruimte’ (breed bestek). Door de asyndetische verbinding te laten functioneren toont deze fase zes losse indrukken die alle met elkaar te maken hebben zonder om rechtstreeks verband te vragen. |
15. staalgewelven |
Hoe ligt de relatie met Hemel? staalgewelven / glazen bogen / koepeldek kan gezien worden als een serie metaforen voor Hemel: het zijn dan omschrijvende associaties naar aanleiding van ‘een hemel die als een koepel, stalen en glazen bouwwerk, over de ruimte heenstaat’. Maar ook kan 15-17 geïnterpreteerd worden als ‘datgene wat zich tegen de hemel aftekent’, een aantal bouwwerken dus, verwijzend naar de anecdotische situatie. |
|
M.i. sluit deze laatste interpretatie beter aan bij het motief van ‘orde’ dat in dit vers voortdurend opereert. De verbinding met Hemel is dan gelegen in de kijkrichting: omhoog. |
16. glazen bogen |
Het feit dat hier verschillende bouwmaterialen worden genoemd doet toch vermoeden, dat het gezichtspunt hier bepaalde bouwwerken voor ogen heeft: staal- naast glazen. |
17. koepeldek |
staat niet in Van Dale (wel: ‘koepeldak’). |
|
koepeldek actueert het aspect ‘bedekking’ sterker dan ‘koepeldak’.Ga naar eind5. Een andere verklaring voor -dek is het rijm: elk laatste woord van een fase rijmt. |
18. Smidse |
Weer leidt anecdotische informatie een nieuwe serie indrukken in.Ga naar eind6. |
19. hamerslagen |
Hier is het verband met 18 duidelijk. |
20. schrijden |
1. is een metafoor in het verbum finitum: hamerslagen worden bezield. Het woord schrijden alludeert aan 1 en 5: hamerslagen krijgt iets soldatesks, ook harde vreugde 21 sluit hierbij aan. De bezieling schept eenheid: de gevoelens van het gezichtspunt worden toegekend aan aspecten van de stad zelf; deze projectie heeft objectiverend effect. |
|
Conjunct is het beeld auditief begrijpelijk: het herhaald geluid als stappen. |
|
2. Het is ook mogelijk 20 te interpreteren als een losse zin die met schrijden begint, zonder enjambement met hamerslagen. Het effect van herhaling van 1-5 is dan sterker. |
|
In beide gevallen is hier weer een anecdotische situatie uitgangspunt om soldateske noties te releveren. |
21. harde |
Zowel het geluid van hamerslagen als de aard van de vreugde is |
| |
| |
|
‘hard’: ‘soldatesk, ingehouden, mannelijk’. |
vreugde |
is polyvalent: de vreugde moet op schrijden of op hamerslagen betrokken worden, maar zij is (projectie) een indruk van het gezichtspunt (zie interpr. schrijden 20). |
22. regelmaat |
In de regelmaat van de hamerslagen of het schrijden klinkt (auditief) een echo, als parallel met de regelmaat die in 23-25 wordt uitgewerkt. Hier vindt men in het klein wat het vers in z'n geheel poneert: disparate indrukken met elkaar in verband brengen zodat 't gemeenschappelijke aspect (orde, regelmaat) van verschillende zijden belicht en op deze wijze benadrukt wordt. |
23. hemel |
Zoals schrijden naar 1 en 5 verwees, wordt hier weer 12 in herinnering gebracht. |
24. ruimtebreuken |
is een directe metafoor, die via de relatie tussen 23 en 12 interpretabel is: ‘dat wat de ruimte breekt’: de gebouwen (zie 15-17).Ga naar eind7. |
|
Er is een relatie tussen hemel en gebouwen als in 12-17, maar nu andersom gelegd: de gebouwen staan hier in functie van de hemel. De metafoor ruimtebreuken herinnert ook aan zandsteendoorsnee van het licht; binnen de derde gegeven interpretatie van zandsteen-is de overeenkomst zelfs nog groter. |
|
Deze verwijzingen naar eerdere woorden in het gedicht bewerken meer complexiteit dan het uiterlijk van Potsdam zou doen vermoeden. |
25. staat |
Het statisch aspect duidt op onveranderlijke orde. |
26. gele schuinte |
Volgens de door hoofdletters en punten aangebrachte ordening, hoort 26-28 nog bij het gedeelte van het vers, dat met Smidse begint. Ook kan 26-28 een soort samenvatting van het hele vers zijn, staat 25 heeft immers dezelfde rijmklank. Inhoudelijke factoren lijken daar zelfs op te wijzen: hoe moet nl. gele schuinte etc. met Smidse verbonden worden? Toch is de vraag, waar 26-28 bij hoort, misschien niet zo belangrijk, want 18-25, hoewel aanvankelijk een nieuwe auditieve indruk op dezelfde basis van orde, bleek, door verwijzingen, het hele gedicht bijeen te houden (schrijden 20, en 1-5; hemel 23 en 12-17; ruimtebreuken 24 en 6-11). |
|
26-28 lijken nu hetzelfde te doen, een aantal aspecten van het thema ‘orde’ nogmaals te benadrukken, als een onderstreping. |
|
Waar gele schuinte mee verbonden moet worden is niet te zeggen. Is het een herhaling van het beeld in 8? gele kan de kleur van het licht aangeven, met de noties ‘hard en scherp’; en schuinte ‘de val van het licht’, of ‘lijnen in een bouwwerk’. Mogelijk is er geen relatie met de anecdote. Wel kan iets gezegd worden over hoe de woorden op zichzelf functioneren. |
|
gele kan meerwaarde hebben, en ‘vrolijkheid’ aangeven (harde vreugde). schuinte echoot woorden als overwogen, evenwicht, ruimtebreuken: bouwkundige betekenisaspecten. Mogelijk is het verband alleen associatief. In ieder geval wordt schuinte door gele geconcretiseerd - maar omdat 26 in hoge mate associatief lijkt kan ik met de concretisering niet veel beginnen. Visueel is het beeld wel. |
27. grijsheid grijsheid |
levert meer mogelijke verbanden op met het voorgaande: het kan aan de hemel alluderen, 23-27 zou dan toch bij het Smidse-gedeelte kunnen horen. Het kan ook de kleur zijn van het evenwicht, zoals quadraat de meetkundige vorm van het evenwicht |
| |
| |
|
is. Het verband is dan inderdaad vrij associatief. |
|
grijsheid kan ook op de kleur van anecdotische objecten doelen: staalgewelven bv. grijsheid staat niet in Van Dale, maar de betekenis van dit nieuw abstractum behoeft geen toelichting. |
28. koel quadraat |
1. kan de hemel zijn tussen ruimtebreuken, dan is de hemel ingesloten als vierkant gezien, regelmaat 22 moet dan niet worden opgevat als herhaling maar als evenwichtige vorm. Ook koel doet in deze interpretatie niet vreemd aan. |
|
2. kan, in associatief verband, de noties van evenwicht en orde onderstrepen, waarbij koel de afstand aangeeft die ook in harde vreugde en in 2-4 tot uiting kwam. De synesthetische metafoor kan weer, door het associatieve verband, niet met stelligheid worden geïnterpreteerd. Ik ben geneigd te menen dat de laatste drie regels disparate en diverse samenvattende indrukken willen geven. Visueel: gele, grijsheid; sensitief: koel. Het verband is associatief, zodat de regels subjectiever van aard zijn dan de rest, en niet op een anecdotisch Potsdam betrekking hebben, maar op de indruk van Potsdam die het gezichtspunt heeft. De rest van het vers geeft, mèt die indruk, ook de informatie waardoor de indruk tot stand kwam. |
|
POTSDAM |
De titel levert geen probleem op. |
| |
Literaire werkelijkheid
1 Lyrische situatie
Er zijn geen personen, er is geen expliciet gezichtspunt, maar een impliciete waarnemer. De presentatie van het vers is toch niet zo eenvoudig als hiermee lijkt gesteld: het gezichtspunt drukt uit hoe de soldaten zich voelen (2-4), en de hamerslagen 21. Die regels worden, zelfs al neemt men projectie aan, van binnenuit gepresenteerd.
In de rest van het vers echter geschiedt de presentatie van buitenaf. De afstand wisselt dus. Betrokkenheid is er niet: Potsdam is objectief. Waarom de wisselende afstand? Deze wijst op een gemoedstoestand bij het gezichtspunt, die overeenkomt met de wijze waarop het gedicht wordt gepresenteerd: een toestand van ingehouden emotie. De presentatie spiegelt het thema van discipline en orde.
Deze ingehouden emotie blijkt het duidelijkst in de (m.i.) associatieve slotbeelden 26-28. Hiermee is meteen de functie van het gezichtspunt duidelijk: de wereld zó te presenteren dat de indrukken direct die van de lezer worden - een functie die we in de stedengedichten vrijwel telkens tegenkwamen.
| |
2 Tijd
Uit Potsdam blijkt dat er een waarnemer aanwezig is: schrijden 5 en 20 wijzen ev. op een specifiek tijdstip. Maar als structuuraspect is de tijd niet uitgewerkt. De volgorde van waarnemen die benadrukt wordt in het enjambement 8-10, is in de atomistische interpretatie al aan de orde gekomen.
| |
| |
| |
3 Ruimte
De positie van de waarnemer wisselt: het beeld open orde 7 lijkt in tegenspraak met de straat en het ruimtebreuken-beeld. Het is aannemelijk dat de ruimte waarin wordt waargenomen, verschuift per fase in het vers.
In 1-5 is de ruimte niet relevant, maar in 6 vv. vertoont de ruimte kenmerken van orde, zodat hij kan worden gebruikt als illustratie van het thema, evenals het soldatenbeeld: ruimtelijke orde naast disciplinaire orde. In 13-18 gebeurt hetzelfde met de hemel, een aspect van ruimte, en in 23-25 weer met de ruimte zelf, deze woorden illustreren ‘orde’.
Zo wordt de ruimte gebruikt om het thema ‘orde’ herhaaldelijk te benadrukken, en vorm te geven. Tevens is de ruimte een aspect van en karakteristiek voor de wereld: breed bestek, open orde.
De ruimte waarin het vers speelt wisselt, en wordt wel gekarakteriseerd maar niet omschreven: Potsdam geeft weinig anecdotische informatie, het gaat om de indruk van, niet de feiten over Potsdam.
| |
Samenvatting
Potsdam bestaat uit vier afzonderlijke fasen, die elk op een andere wijze het thema van dit vers illustreren, nl. dat van orde: 1-5 militaire orde, 6-11 ruimtelijke orde, 12-17 bouwkundige orde, 18-25 (of 28) auditieve orde, en ten slotte (26-28) op een associatief niveau. Motieven van helderheid, evenwicht, ingehouden emotie sluiten hierbij aan.
Eigenlijk bestaat het gedicht uit een aantal illustraties van een thema, waarbij vooral de ruimte wordt gebruikt.
Het gedicht is minder disparaat dan bovenstaande doet vermoeden: 18-25 wijst direct terug naar de andere fasen: schrijden 20 naar 1-5, hemel 23 naar 12-17, ruimtebreuken 24 naar 6-11.
Het centrum van het gedicht is ‘orde’, via de titel en (soms cryptische) verwijzingen naar een anecdote, met deze bepaalde genoemde stad verbonden. Potsdam bestaat uit een serie indrukken, vanuit een impliciete waarnemer gepresenteerd op zodanige wijze, dat schijnbaar zonder tussenstadium de lezer dezelfde indrukken krijgt.
De presentatie wisselt in afstand, hetgeen dezelfde ingehouden emotie signifieert die tevens tot de motieven behoort. Verder is de presentatie zo objectief mogelijk. Verstechnisch legt het gedicht de nadruk op kortheid, strengheid, martialiteit, in afgebeten regels, die alleen de essentie geven en vaak een aantal relaties met andere regels openlaten.
Potsdam is een asyndetisch, lidwoordloos en asyntactisch vers. Het rijm heeft een afsluitende functie: elke episode, die met een woord met een hoofdletter begint, eindigt met een rijmklank die alleen in de betreffende episode voorkomt: schrijden 5, evenwicht 11, koepeldek 17, staat 25, quadraat 28. De kantige ritmische ordening doet kubistisch aan. |
-
eind1.
- In het begin van deze eeuw bevonden zich in Potsdam: staven van de 1e gardeinfanterie-, 2e en 4e gardekavallerie- en 2e veldartilleriebrigade; in garnizoen: keizerlijke lijfgendarmerie, detachement van de slotgardekompagnie, 1e garderegiment te voet; gardejagers-, opleidingsinfanteriebataljon, gardemachinegeweerafdeling nr. 1, regiment van de Garde du Corps, lijfgardehuzarenregiment met het eskadron gardejagers te paard; 1e en 3e Garde-ulanen-, 2e en 4e gardeveldartillerieregiment, krijgsschool, kadettenhuis en onderofficiersschool (Brockhaus 1903).
-
eind2.
- Er was in Potsdam een zandstenen brug:
‘Die Teltower-Vorstadt ist mit der Altstadt durch eine [...] Brücke aus Sandstein [...] verbunden.’ (Brockhaus).
Deze brug zou het beeld verklaren, en tevens weerstand, zie aldaar.
-
eind3.
- Noch ‘uiteffenen’ noch ‘uitgeëffend’ staat in Van Dale.
-
eind4.
- Nog steeds is het beeld het duidelijkst als met zandsteen- de brug wordt bedoeld: vooral evenwicht is bij -doorsnee fraai.
-
eind5.
- De Nicolaïkerk in Potsdam heeft een 75 m. hoge koepel.
-
eind6.
-
Smidse zou ook een metaforisch moment kunnen hebben, als een ‘wapenfabriek’ het anecdotisch uitgangspunt is geweest.
-
eind7.
- Natuurlijk is hiermee niet gezegd dat met ruimtebreuken de ‘gebouwen’ uit 15-17 moeten zijn bedoeld.
|