Marsmans 'Verzen' (onder de naam Hannemieke Postma)
(1977)–Hannes Meinkema– Auteursrechtelijk beschermdToetsing van een ergocentrisch interpretatiemodel
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
22 Bazelaant.Atomistische interpretatie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literaire werkelijkheid1 Lyrische situatieEr wordt geen persoon genoemd. Er is geen expliciet gezichtspunt, maar een impliciete waarnemer die zich hier onzichtbaar probeert te maken achter de stelligheid waarmee het vers wordt gepresenteerd. Er is afstand en geen betrokkenheid, de presentatie geschiedt van buitenaf en objectief. De objectiviteit en stelligheid in Bazel zijn gecorreleerd. De stelligheid wordt bewerkt door: 1. bepaalde lidwoorden (dertien stuks op 47 woorden totaal). Een onbepaald lidwoord of geen lidwoord heeft heuvlen 5, een fort 7; en zon 10, waarvan zon door de concretisering als een ‘ding’ wordt gepresenteerd. 2. werkwoorden die stelligheid benadrukken: is 1; zijn 6; is 7; ligt 10; is 13. 3. de ambiguïteit in 5-7, zodat niet is uit te maken of en zo ja welke woorden naar de door het gezichtspunt waargenomen realiteit verwijzen en welke metaforisch zijn. Maar desondanks wordt een indruk van een bepaalde scène opgeroepen, door disparate beelden met ‘zon’ die een waarnemer impliceren: de concretisering in 10, de personificatie in 14-15. Ook verraden bepaalde woorden dat iemand de stad zó ziet: Groen, dag, licht, zon, zon. Bazel is een visie op Bazel, niet een getrouwe weergave van een feitelijk gegeven. Het gezichtspunt is dus wel van belang. De functie van het gezichtspunt ligt in de presentatie van het hele vers: een visie op Bazel met een zorgvuldige stellige (schijn) objectiviteit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2 TijdDe werkwoorden in Bazel geven geen beweging aan, maar zijn tijdloos, hebben koppelwerkwoord-karakter. Het heden is versteend. De enige beweging in het vers is de blikrichting, waarover beter naar aanleiding van de ruimte gesproken kan worden. De tijd waarop Bazel speelt is overdag. Er wordt veel licht en zon genoemd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3 RuimteBazel heeft een tweedimensionaal effect. De werkwoorden suggereren onbeweeglijkheid. De enige beweging ligt in de blik van de waarnemer: stroom-dal; heuvels eromheen; de stad; de stad preciezer; de stad. Het beeld in 10-11 klopt niet met dat van 1: het kleurenspel wordt in 10-11 preciezer waargenomen. De stroom wordt in 1 gekarakteriseerd met Groen en slag, in 10-11 zon over ruggen / der golven: in 1 kijkt de waarnemer naar de verdeling in vlakken en kleuren in 10-11 naar preciezere details binnen die vlakken. De waarnemer presenteert wat hij ziet als een schilderij. In dit licht is de inzet met een kleur Groen effectief. slag, als enig woord dat beweging aan zou kunnen geven in een zo verstard geheel, blijkt nu ook in deze tweedimensionale opvatting te passen. slag kan ook een visuele indruk weergeven: geen beweging maar een plotseling opvallen, zichtbaar worden. De notie ‘beweging’ in slag moet dan worden verbonden met de waarnemer, niet met de scène zelf, maar met de wijze waarop ze gezien wordt. De verschuiving met Groen is functioneel: het opvallende aan de stroom is het aspect Groen en het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aspect slag. Beide worden met elkaar verbonden en eerst genoemd. Een ander aspect van het tweedimensionale effect zijn de woorden die plaatsbepaling in een vlak aangeven: door 3, over 11, onder 14. Ook ligt zon gestort 10 suggereert dat iemand dat gedaan heeft, op een schilderij. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
SamenvattingBazel presenteert een zo objectief mogelijke weergave van een aantal visuele indrukken, die in twee groepen uiteenvallen: indrukken van licht en kleur, het tweedimensionale effect; en indrukken van standvastigheid, strijdbaarheid (5-7). Beide worden met stelligheid gebracht door bepaalde lidwoorden, het koppelwerkwoord-karakter van verba, de kortheid van de regels, de ambiguïteit van 5-7. De totaalindruk die Bazel geeft is die van beslotenheid (5-7) en licht, waargenomen van een afstand en objectief. De waarnemer is impliciet, de indrukken zijn visueel. De disparate beelden met zon, 10 en 14-15, en het feit dat de blikrichting verandert (bv. het preciezere beeld 10-12 ten opzichte van 1) verraden de aanwezigheid van de waarnemer. Het tweedimensionale effect wordt teweeggebracht door de onbeweeglijkheid, door de verdeling in vlakken en kleuren, door voorzetsels die plaatsbepaling in een vlak aangeven, door de suggestie van een ‘maker’ in vooral 10. Curieus is de kwestie van het ambigue 5-7: juist het ontbreken van anecdotische informatie benadrukt de stelligheid. De relatie tussen titel en vers is niet complex. Bazel is geheel syntactisch. Meestal telt elke regel één naam woord, behalve 1, 5 en 7 waar de naam woorden nauw met elkaar verbonden zijn. Het enjambement doet niet altijd even essentiëel aan als in andere ‘Seinen’. Toch is ook dit vers niet ‘geknipt’ uit grotere regelmatiger regels, getuige het rijm. |
|