| |
| |
| |
21 Scheveningenaant.
Atomistische interpretatie
1. Fort |
doet anecdotisch aan: ‘er is...’Ga naar eind1. |
2. donder |
moet, op basis van 3-6 rechtstreeks met Fort worden verbonden: de donder gaat uit van het Fort, 3-6 verklaren donder. |
3. stormend |
1. ‘onstuimig woedend, als een storm’; |
|
2. ‘in snel tempo aanvallend’. |
|
Beide betekenissen zijn toepasselijk: 1 maakt stormend metaforisch, verwijst naar atmosferisch lawaai, ook in combinatie met donder - en straks zal de door kanonnen en donder op gang gebrachte destructie zich kosmisch uitbreiden. |
ontsprongen |
1. ‘zijn oorsprong hebben in’; |
|
2. ‘snel te voorschijn komen uit’. |
|
Beide interpretaties zijn toepasbaar, waarbij vooral de dynamische notie van belang is, die door stormend wordt versterkt.Ga naar eind2. |
4. wervelkolommen |
is een neologisme, want Van Dale geeft alleen ‘onderdeel van het lichaam’, dat hier niet in eerste instantie bedoeld kan zijn. |
|
3-6 vormen één zin, waarvan wervelkolommen het onderwerp is. Daarom moet het iets zijn dat uit de monden van de kanonnen te voorschijn komt; ‘wervelende kolommen’ - van wat? van donder, rook, in ieder geval geweld: stormend. wervel- is het derde dynamische woord (stormend, ontsprongen). Maar het neologistische homoniem is niet toevallig: metaforisch wordt hier tevens aangegeven dat iets levends, destructiefs vrijkomt. |
|
De indruk is ook visueel (wervel-). Een granaat heeft een om zijn as draaiende beweging als hij de loop verlaat. |
5. de |
sc. ‘aan de’. 5-6 zou ook onderwerp kunnen zijn, en 4 meewerkend voorwerp, maar dat levert onzin op. |
schokkende |
Weer een visuele indruk ‘door de terugslag na het ontspringen schokkende’. |
monden |
‘Iedere mond brengt een wervelkolom voort’. Hoewel ‘mond’ de normale benaming van de uitgang van een kanon is, is hier toch sprake van metaforiek: ‘de kanonnen braken verderf zaaiende wezens uit’. |
6. kanonnen |
sc. ‘van het fort’. |
7. donder |
is niet alleen een herhaling van 2, maar ook een aankondiging van iets nieuws: 8-9 geven het effect van de donderslag weer. Dit neemt niet weg, dat donder hier tevens als tweede, nieuwe donderslag opgevat moet worden. |
8. horizonnen |
is een zelfde neologistische formatie op basis van een bestaand |
| |
| |
|
woord als wervelkolommen. Het in de bundel gebruikelijke meervoud is ‘horizonten’.Ga naar eind3. Hier compareert een woordspeling op ‘zon’. Het meervoud is niet vreemd: er is meer dan één horizon. |
9. gaan |
De verbaaltijd heden naast ontsprongen verleden doet merk waardig aan. Waarschijnlijk is 3-6 een verklaring van donder in 2, waarna na de herhaling van het woord donder in 7 de gevolgen worden voorgesteld. |
onder |
gaan onder sluit aan bij -zonnen: ‘alle horizonten gaan onder als evenzovele zonnen’, d.w.z. verdwijnen; destructief: ‘storten in, gaan verloren’. Dus: ‘aan alle kanten stort de wereld in’. |
|
Dit is het effect van de dubbele donderslag/kanonschoten. De destructieve kracht van de kanonnen breidt zich uit over het hele landschap. |
10. muren |
muren der sterren is wat er te voorschijn komt, nu de horizonnen zijn ondergegaan. Het landschap heeft zijn normale begrenzingen verloren: sterren vormen nu de nieuwe grenzen. Vandaar muren, dat de grens aangeeft van het zichtbare. Dit vers geeft dus een serie op elkaar volgende indrukken, een ontwikkeling, teweeg gebracht door donder, die hier niet alleen auditief functioneert maar ook als allesvernietigende kracht. |
der sterren |
De destructie breidt zich kosmisch uit. |
|
a. ‘sterren hebben muren’: muren is dan niet zinvol in het vers in te passen. |
|
b. ‘sterren vormen muren’: deze interpretatie is coherenter: het gebeuren wordt dan vanuit de aarde waargenomen; der geeft identiteit aan. muren is metafoor. |
11. gitzwarte vuren |
Hoe zijn 11 en 12 met 10 te verbinden? |
|
Zijn het twee metaforen die beide op 10 betrokken moeten worden, of is het een disparate lossere verbinding waarin beide regels iets gemeen hebben dat muren der sterren karakteriseert? |
|
Iets moet 10-12 wel met elkaar verbinden, anders vormden de regels geen strofeïde. |
|
Slaat gitzwarte vuren op muren der sterren of op sterren alleen? Ik ben geneigd het laatste aan te nemen, omdat het beeld zo visueel tot zijn recht kan komen, en omdat muren dan metafoor blijft, zoals ook geïnterpreteerd is. Dus: ‘de sterren zijn muren en gitzwarte vuren’. |
|
a. De moeilijkheid is, dat de vuren gitzwart genoemd worden: de combinatie moet een bewuste antithese zijn, maar de kleur gitzwarte is niet met sterren in overeenstemming te brengen (het aspect ‘glinsterend’ aan git- wel). |
|
b. De kleurtegenstelling tussen beide woorden gitzwarte en vuren mag men, omdat gitzwarte bewust bijvoeglijk naamwoord bij vuren is, niet splitsen, als bv. ‘de nacht is gitzwart, de sterren zijn vuren daarin’. |
|
c. De oplossing kan alleen zijn, dat sterren, die immers vuren zijn, ‘gitzwart’ zijn geworden door de destructieve kracht van de kanonnen die in de kosmos om zich heengrijpt. Dan klopt het beeld wel en komt ook de antithese tot zijn recht. Tevens heeft deze regel dan zijn plaats in de destructieketen: Na de horizonnen worden nu de sterren aangetast en worden tot gitzwarte vuren: ‘de hele kosmos wordt één gitzwart vuur.’ |
12. kolen en tonder kolen |
heeft de kleur met gitzwarte gemeen. tonder: de stof die |
| |
| |
|
doet ontvlammen. Deze regel bevestigt de interpretatie van 11: tonder als uitbreiding van de sterren, kolen als de kosmos die zwart ontvlamt. |
|
Overigens vormt 12 na 11 nogal een anticlimax: eerst iets groots, dan iets kleins en huiselijks. Ws. staat deze regel ertussen vanwege het rijmwoord tonder. Hierna komt in 13-18 de finale climax. |
13. en |
geeft ontwikkeling aan: ‘en vervolgens’, maar ook causaliteit: ‘nu de kosmos één groot vuur is, volgt de ondergang van de zon’. |
toren |
is een metafoor, der geeft identiteit aan. De betekenisaspecten ‘hoogte’ en ‘bouwwerk’ dragen bij tot de climax: de metafoor toren geeft tegelijk de verheven positie van de zon als ‘centrum van de kosmos’ (vanuit de aarde gezien dan) aan, en maakt stort mogelijk. |
14. der zon |
Hieruit blijkt nog eens dat het waarnemingspunt op de aarde gelegen is. Zie ook het slot van het gedicht: fort. |
15. laaiende |
moet consecutief worden opgevat, zie ton. laaiende geeft de heftigheid van de vlammen aan, niet van de zon maar van de néérstortende zon. |
16. ton |
In 13-16 compareren twee disparate metaforen voor zon: toren en ton zijn nauwelijks verwisselbaar. Toch kan laaiende / ton niet op iets anders betrekking hebben dan op zon. Het beeld is acceptabeler als het consecutief wordt opgevat: ‘de zon, eerst een toren, wordt (neerstortend) een laaiende ton’. Afgezien van het rijm is ton een merkwaardige metafoor. Noties ‘van hout’ (laaiende), ‘bolvormig’, en ‘iets’ (brandende materie) bevattend' verbinden ton met zon. Wel heeft ton bewust verkleinend effect: de neerstortende zon wordt steeds nietiger; dit benadrukt de kosmische omvang van de destructie. |
17. stort |
cf. ‘gaat’, dit stort is pregnanter, geeft het uiterste van destructie aan, met belangrijk dynamisch effect. |
18. onder |
1. ‘de toren stort in, de ton stort neer’ (cf. ‘gaat onder’). |
|
onder moet natuurlijk rijmen, maar afgezien daarvan geeft het een meer definitief aspect aan het ‘storten’ dan ‘in’ of ‘neer’. |
|
2. 18 en 19 vormen een geheel, waarin onder voorzetsel is: ‘onder donderend lawaai’. |
|
De eerste interpretatie releveert donder meer en maakt de bouw van het vers evenwichtiger door niet alleen het eerste maar ook het tweede woord te herhalen. Beide interpretaties zijn geldig. |
19. donder |
Het vers eindigt in de eerste interpretatie van onder, gespiegeld zoals het begon, hoewel donder dus ook slechts het begeleidend geluid bij het neerstorten zou kunnen zijn. |
20. fort |
Het laatste woord van het gedicht verwijst naar het eerste en voert de kosmische destructie terug naar de oorzaak. |
|
SCHEVENINGEN |
De titel heeft een zelfde relatie met het vers als in Berlijn en Hiddensoe: Scheveningen is een visie òp Scheveningen.Ga naar eind4. |
|
Extrinsieke kennis van Scheveningen verschaft geen opheldering: een veronderstelling als zouden de kanonnen die van de zeeslag voor Scheveningen zijn (1653 de Engelsen versloegen de Hollandse vloot onder Tromp; 1673: de Ruyter versloeg de Engels-Franse vloot) moet worden afgewezen omdat het woord fort herhaaldelijk wordt genoemd. Bunkers waren in 1922 nog niet aanwezig. Ook op het panorama Mesdag komt geen fort voor: wel artillerie en kavallerie, |
| |
| |
|
door G.H. Breitner geschilderd. Het fort moet dan zijn uitgangspunt in wallen van duinen vinden en is imaginair; en het donderen in dit gedicht kan oorspronkelijk het geluid van de zee zijn geweest: zee en duinen brachten dan deze impressie op gang. Hiervan is echter in het vers zelf niets terug te vinden.Ga naar eind5. |
| |
Opmerking
Al besproken werd het belangrijke auditieve effect, dat de lezer laat ‘horen’ wat de waarnemer hoort. Dit effect is een functionele bijdrage tot de indruk van objectiviteit die het gedicht maakt, waardoor klankeffekten bóven het klanksymbolische uit functioneren en worden tot structuuraspect.
Er treedt zowel volkomen rijm, als assonancerijm op (op 10, 11 en 15 na, waar nog muren en vuren rijmen in 10 en 11), en alles gebouwd op de korte o-klank, een enkele maal lange o: hori- 8, kolen 12 en toren 13: het auditieve effect is dat van narommelende donder.
Naast vol assonancerijm treden verschuivingen in de nasaalklank van de rijmende woorden op. Scheveningen is een volledig klanksymbolisch vers, dat daardoor de objectieve presentatie van het gebeuren (de uitbreiding naar kosmisch niveau is géén projectie) ondersteunt.
De ordening, in regels die uit één woord bestaan en korte strofeïden, wordt deels door het rijm bepaald (3-6, 8-9), deels door functionele isolatie van kernwoorden (1, 2, 7, 19, 20). Ten slotte is er de ordening van 13-17. 13 en 14 staan nog bij elkaar: daar is de zon nog een toren. Zodra de zon tot ton wordt, met andere woorden neerstort, geeft de interlinie óók het effect van neerstorten in kleine, van elkaar gescheiden brokken. Ook hier werkt het rijm natuurlijk mee. Dit ‘brok’-effect wordt versterkt door het enjambement: 13-17 vormen één zin, waarvan de woorden zoals ze op de pagina gedrukt staan, ‘vallen’, net als de zon.
De geleding onthult auditieve naast visuele indrukken: 1 visueel totaalbeeld; 2 geluid; 3-6 verklaring geluid; 7 nogmaals geluid, 8-9 gevolgen visueel aards; 10-12 visueel kosmisch; 13-18 gevolgen visueel centrum kosmos: maar 8-18 blijven tevens auditief door de klanksymboliek; 19 geluid als afsluiting; 20 beginbeeld als afsluiting.
Het gedicht wordt afrondend gestructureerd door de herhaling in 19 en 20.
| |
Literaire werkelijkheid
1 Lyrische situatie
De lyrische situatie is in Scheveningen niet bijzonder uitgewerkt: het gedicht is vooral op de klank gebouwd. Er worden geen personen genoemd; wel compareren bezielingen: de kanonnen hebben monden (hoewel dit nauwelijks beeldspraak is te noemen) en wervelkolommen heeft een ‘dierlijke’ notie vanwege het samenvallen van dit neologisme met het bestaande woord.
Een gezichtspunt is er natuurlijk wel, al manifesteert het zich nergens expliciet: het vers is één en al zintuiglijke indruk, zowel auditief als visueel. Ware het alleen auditief, dan zou men nog aan een presenterend gezichtspunt kunnen twijfelen: auditieve indrukken worden in dit vers meteen omgezet in auditieve effecten. Wat het gezichtspunt anecdotisch hoort, krijgt de lezer ook te ‘horen’ door de klankwerking. Door deze effecten wordt een hoge mate van objectiviteit bereikt.
| |
| |
Maar er zijn ook visuele indrukken: wervelkolommen, schokkende, de regels 8-18 - al overweegt (behalve in 10-11) ook hier het auditieve effect, zodat haast niet opvalt dat hier sprake is van een waarnemer.
Toch wijst de titel op een waarnemer: Scheveningen als een fort te zien verraadt een zeer bepaalde visie. Maar zelfs al had de titel Fort geluid, als in Paradise regained, zodat 1 en 20 konden wijzen op een gegeven anecdotische situatie (in plaats van hier op een gegeven visie) dan zou nog de kosmische uitbreiding van het geluid, zij het als feit gepresenteerd, de aanwezigheid van een gezichtspunt verraden. De afstand is maximaal, de betrokkenheid minimaal: Scheveningen is een objectief vers, waartoe de klankaspecten in niet geringe mate bijdragen.
| |
2 Tijd
ontsprongen blijft merkwaardig naast gaan en stort. ontsprongen moet duratief worden opgevat: ‘de wervelkolommen zijn nog steeds te zien’.
De genoemde tijd wordt geconcretiseerd: muren der sterren naast zon. Scheveningen heeft wel een handeling: de vernietigende kracht van de explosie grijpt in steeds wijdere cirkels om zich heen. Er is een ontwikkeling die begint bij schokkende monden, dan de horizonnen die ondergaan, dan muren der sterren, en ten slotte de zon die stort.
Het is curieus dat al deze beweging met zo weinig verba gepaard gaat. In de ontwikkeling heeft ontsprongen (geïnterpreteerd als ‘zoëven ontsprongen’) z'n plaats. Ook en 13 heeft consecutieve functie.
| |
3 Ruimte
Met de toename van de destructie neemt ook de ruimte toe, totdat zij de hele kosmos omvat (sterren).
Maar alle genoemde ruimte in het gedicht is tevens begrensd.
horizonnen geven de grens van het zichtbare aan; de sterren hebben of vormen muren. Ook de zon wordt tot tweemaal toe begrensd: de metafoor toren geeft wel eindeloze maar geen oneindige hoogte aan, en ton wordt zelfs gebruikt om de kleinheid van de zon in het vallen aan te geven.
Alle woorden die ruimte aangeven, geven tevens begrenzing aan. Dit feit zegt iets over de waarnemer, die van beneden af de destructie gadeslaat in een gesloten ruimte met drie dimensies.
We kunnen hier niet van een imaginaire ruimte spreken: de kosmische ruimte in het vers wordt als objectief feit gepresenteerd, en is geen projectie. Juist het feit dat de ruimte zich uitbreidt, structureert het vers.
| |
Samenvatting
Scheveningen is een expressie van energie die vernietigend door de kosmos gaat. Het vers streeft naar een hoge mate van objectiviteit: het gezichtspunt is een impliciete waarnemer, die visuele en vooral auditieve indrukken registreert zonder zich expliciet te manifesteren. De ruimte die zich tot kosmische dimensies uitbreidt, is géén projectie. Bijna zonder uitzonderingen is het vers gebouwd op korte, soms lange o-klanken, die een maximaal klanksymbolisch effect hebben. Deze klanksymboliek is op twee manieren functioneel in het vers zelf: het geeft het gebeuren, door het met geluid gepaard te laten gaan, een mate van ‘werkelijkheid’, die onderstreept dat het hier niet om een projectie gaat, maar
| |
| |
om een als reëel voorgestelde vernietiging, die in steeds wijdere kringen door de kosmos trekt. In de tweede plaats ondersteunt de klanksymboliek de beoogde objectiviteit van het gedicht door de indrukken van de waarnemer direct om te zetten in auditieve indrukken voor de lezer.
De ruimte waarin de vernietiging plaatsvindt, breidt zich uit naarmate de donder zich in steeds wijdere kringen uitbreidt. Fort is nog klein, de ruimte wordt groter in horizonnen, kosmisch in muren der sterren, en eindeloos hoog in de toren / der zon. De ruimte is dus driedimensionaal, de beweging voltrekt zich buiten de waarnemer om.Ga naar eind6. Wèl is de ruimte begrensd, horizonnen, muren, toren: het gebeuren wordt vanuit de aarde waargenomen, de grenzen van de waarneming zijn tevens de grenzen van het gebeuren. Uiteindelijk krimpt de ruimte weer naar die van het begin: fort 20. Scheveningen ontwikkelt zich in de tijd, de afzonderlijke gebeurtenissen volgen op elkaar. Aanwijzingen hiervoor zijn de verbaaltijd ontsprongen naast gaan, en de consecutieve functie van en 13.
De titel maakt, dat het vers niet anders geïnterpreteerd kan worden dan als een verbeelding op basis van duinen en het geluid van de zee. Scheveningen kent (kende) geen fort.
De latere titel in Paradise regained, Fort, levert dan ook een andere interpretatie van 1 en 20 op. |
-
eind1.
- ‘Na naam of beeld van het voornaamste object volgt vaak de expressionistische uitwerking.’, zegt Brandt Corstius (De dichter Marsman en zijn kring, p. 41).
-
eind2.
- Zie Tijd en de interpretatie van gaan 9.
-
eind3.
- Zie Gang 4, Blauwe tocht III 5.
-
eind4.
- De latere titel (Paradise regained heeft Fort) maakt de verbinding van titel en vers duidelijker.
-
eind5.
- Brandt Corstius (De dichter Marsman en zijn kring p. 39) schrijft naar aanleiding van Fort:
‘Sterker dan in Heerscher voert de dichter de vormen van het expressionisme hier door. Meer tradities worden verlaten. De interpunctie wordt opgeheven, strofen krimpen in tot één enkel woord van één lettergreep. De aanblik is onregelmatiger nog, de sprong van beeld naar beeld gedurfder - en hoe zuiver b.v. in de verzen tien tot en met veertien waar het beeld opgeroepen wordt van een instortende stad, muur en torens, tegelijk met dat van de heelalondergang.’ Cf. voor het mogelijke uitgangspunt van dit gedicht, zee en duinen, Wacht 1 en 2.
-
eind6.
- In tegenstelling tot Berlijn en Hiddensoe.
|