| |
| |
| |
Atomistische interpretatie
1. morgenlucht |
De samenstelling is, hoewel hij niet bij Van Dale voorkomt, niet ongewoon. morgenlucht deelt twee feiten mee: ‘morgen’ en ‘lucht’. Vooral de ‘lucht’ is belangrijk in het vers (hemel 6, luchtgareel 7, zon 9). morgen- moet als tijdsaanduiding worden opgevat. |
is |
Van dit is zijn verscheidene metaforen afhankelijk. Een metafoor met is geeft gelijkstelling aan, wekt de indruk van een objectief waargenomen identiteit. In dit geval wordt de indruk van objectiviteit meteen ontkracht doordat verschillende metaforen op morgenlucht betrokken moeten worden.Ga naar eind1. |
bezoedeld |
is in deze regel is koppelwerkwoord. Toch speelt ‘de morgenlucht is bezoedeld’, waarin is hulpwerkwoord zou kunnen zijn, in de regel mee. Is hier een hulpwerkwoord impliciet? De vraag dient gesteld te worden, omdat is als hulpwerkwoord aanleiding geeft tot een interpretatie ‘bezoedeld door...’ en als koppel werk woord tot ‘vies’. De bezoedelende instantie zou dan alleen de stad kunnen zijn. Is het waarschijnlijk dat hier de stad al wordt ingevoerd? Nee, want dan zou 4-5 een herhaling, hooguit een uitwerking, dus anticlimax zijn, in plaats van een nieuw gegeven. We zullen nog zien dat dit vers evenwichtig gecomponeerd is, met afwisselend aandacht voor resp. ‘lucht’ en ‘stad’, een evenwicht dat niet zou gelden wanneer is hier impliciet als hulpwerkwoord fungeerde. |
2. een - ezelsoor |
Deze regel geeft een nieuwe metafoor, die in z'n geheel op De morgenlucht is moet worden betrokken. Met een ander beeld wordt eenzelfde notie van smoezeligheid benadrukt: kleed // bladzij: bezoedeld // ezelsoor. |
|
Hoewel bezoedeld kleed visueel nog voorstelbaar was bij morgenlucht, is ezelsoor dat niet. ezelsoor fungeert alleen als uitdrukking van de onvolmaaktheid en smoezeligheid. Deze metafoor gaat verder dan die in 1, omdat het visuele element wordt gemitigeerd en het verschil tussen subject en metafoor wordt vergroot. |
3. een vlek |
1. ‘een bladzij met een ezelsoor, een vlek’ |
|
2. De morgenlucht is...een vlek. |
|
Het is niet met zekerheid te bewijzen, maar m.i. is de tweede interpretatie de juistere. |
|
Voor de eerste interpretatie pleit de overeenkomst in betekenisaspecten: bezoedeld, ezelsoor, vlek. Ertegen, dat het opvallende woord ezelsoor door het pal eropvolgende vlek verzwakt zou worden. |
| |
| |
|
Er zijn redenen die voor de tweede interpretatie pleiten. Ten eerste de parallellie van de zin, beginnend met onbepaald lidwoord, evenals 2, evenals de metafoor in 1, en: evenals in 5. |
|
Ten tweede moet in 4-5 ‘is’ ingevoegd worden, hetgeen ook in 2 moest, en doet vermoeden dat ook 3 nog afhankelijk is van is in 1. Ten derde, zagen we dat de metafoor in 2 verder van het subject morgenlucht afstond dan die in 1. In 3 is dit in nog sterkere mate het geval, de drie regels vormen een climax waarin het verschil tussen subject en metafoor steeds groter wordt; en waarin die metaforen, eigenlijk nevengeschikt, door hun onderlinge verhouding spanning bewerkstelligen. |
|
Een simpeler nevenschikking zou verslapping bewerken. De metaforen geven ook voorwerpen van steeds geringer omvang aan. |
|
Waarom is de afstand tussen morgenlucht en vlek zo groot? Omdat vlek een bevlekt object veronderstelt, dat hier niet meer wordt genoemd: ‘de morgenlucht is één totale vlek.’ Ook in waarde gaat 3 dus verder dan 1 en 2; bezoedeld en ezelsoor veronderstelden nog altijd dat de lucht slechts gedeeltelijk was besmeurd, hier wordt het geheel als vlek gekarakteriseerd. |
4. de stad |
Het gebruik van afwisselend bepaald en onbepaald lidwoord illustreert de afwisseling tussen de metaforische en de anecdotische gegevens, morgenlucht en stad. Het gaat hier dus om specifieke zaken (de stad: Berlijn, De morgenlucht: ‘de lucht boven Berlijn op een bepaalde morgen’). |
|
Ook zien we hier een belangrijk structuurprincipe in dit vers, de wisseling in blikrichting. De blik gaat nl. tussen 1-3 en 4-5 van boven naar beneden. |
5. een half ontverfde vrouw |
Voeg in: ‘is’. Berlijn werkt met een minimum aan herhaling. De verhouding tussen stad en half ontverfde vrouw is, evenals in 1 en 2 en 3, metaforisch. Het in te voegen ‘is’ geeft gelijkheid aan. Dat ‘is’ weggelaten wordt, beduidt dat 1-5 in het vers één geheel vormt, een geheel, dat gesplitst wordt in twee afzonderlijke anecdotische gegevens, die met metaforen worden gekenschetst. Dit blijkt ook uit de overeenkomst in de waarde van de metafoor hier: een half ontverfde vrouw heeft met bezoedeld, ezelsoor en vlek noties van ‘smoezeligheid, slordigheid, onaantrekkelijkheid, lelijkheid’ gemeen. Deze noties worden dus vier maal benadrukt! |
6. maar |
geeft een omslag aan. De grote nadruk die gelegd wordt op de lelijkheid van zowel morgenlucht als stad wekken de veronderstelling, dat 6-9 zich vooral hiertegen afzet. |
schokkend |
is tegelijkertijd op verschillende wijze te interpreteren. 1. visueel: ‘de huizen van de stad tekenen zich onregelmatig af tegen de lucht’; 2. binnen de metafoor stad - paard: schokkend geeft, evenals steigert, dynamiek aan: de metafoor stad - paard dient (o.a.) om de stad (ze) dynamisch voor te stellen. 3. schokkend is het bewustzijn van degene die de stad zo ziet: ‘verrassend, totaal onverwacht’, wat ook zo ìs na 1-5. schokkend moet zeker niet negatief worden geïnterpreteerd (‘verbijsterend’), want 6-9 zetten zich duidelijk af tegen de negatieve indrukken van 1-5. |
steigert |
brengt een nieuwe metafoor op gang. De stad (ze) wordt in eerste instantie met een ‘paard’ vergeleken, pas in tweede instantie met een |
| |
| |
|
blauw paard van Marc. De metafoor stad-paard wordt dus in twee etappes uitgewerkt; 6 constitueert de eerste fase, waar steigert de notie ‘paard’ oproept. steigert bezielt de stad: ‘als een onstuimig paard verheft zij zich in de lucht’, alsof de beweging naar boven bewust en door de stad gewild is. steigert zet zich af tegen het beeld in 5: ‘de stad is smoezelig, mààr dynamisch’. |
den hemel in |
De beweging omhoog moet zonder twijfel positief worden opgevat. Het woord hemel wijst terug naar de morgenlucht uit 1: deze regel en de volgende verbinden de twee gegeven eenheden -lucht en stad, doordat de stad zich bewust naar de lucht toe beweegt. (Wat visueel gebeurt, wordt hier omgekeerd voorgesteld). De blik van de waarnemer, die in 1 naar boven en in 4 naar beneden was gericht, beweegt zich in deze regels van beneden naar boven. |
7. als |
leidt een vergelijking in. Uit de interpretatie van de vorige regel is duidelijk dat als niet alleen op persoonsvorm en onderwerp (steigert ze) betrokken moet worden, maar op de hele regel vanaf schokkend: in feite is 7 een nadere uitleg van de indruk die de stad op de waarnemer maakt. |
blauw |
is hier geen chiffre, want toepasbaar op paard. Nu heeft Marc ook rode paarden geschilderd: blauw heeft hier wel een bepaalde functie die boven de kleur uitgaat. De kleur is niet toepasbaar op de stad: blauw wordt hier gebruikt met een emotionele meerwaarde, die vergelijkbaar is met de chiffrewaarde: blauw is de kleur van het geluk.Ga naar eind2. |
paard |
heeft in de context ook meerwaarde, ‘fraai en onstuimig’.Ga naar eind3. |
Marc |
Schijnbaar verwijst deze regel naar de werkelijkheid maar niet naar een specifiek schilderij: een. (Marc heeft verscheidene schilderijen met blauwe paarden gemaakt). In feite worden hier de schilderijen van Marc gebruikt als dichterlijk materiaal op dezelfde wijze als het literaire werk überhaupt van materiaal dat óók buiten het werk functioneert, gebruik maakt - alleen wordt hier bij de lezer een specifieke bekendheid verondersteld. Het verschil is echter gradueel, niet absoluut. Een schilderij hoeft niet te worden gereproduceerd om deze regel interpretabel te maken.Ga naar eind4. |
in 't luchtgareel |
1. in is een bijwoordelijke bepaling van richting: ‘tot in’: ‘de lucht houdt het steigeren naar omhoog tegen’. |
|
2. in is een bijwoordelijke bepaling van plaats: ‘paard en lucht zijn onscheidbaar één’. |
|
Dit laatste geldt nu ook voor de stad, die met morgenlucht een eenheid vormt, die in de twee laatste regels wordt uitgedrukt. |
8. Berlijn |
Zie titel: de stad wordt nu met name genoemd. De naam fungeert hier als samenvatting van alle tot nu toe gegeven indrukken: zowel de smoezelige als de dynamische en positieve. |
9. zon |
Tot op heden werd alleen over ‘lucht’ gesproken, en hemel: zon is een nieuwe informatie die terecht voor het laatst werd bewaard. zon past niet bij de indrukken van smoezeligheid maar wel bij de positieve indrukken. |
geel |
is toepasbaar op zon, maar heeft duidelijke meerwaarde, door het rijm nog benadrukt: het laatste woord moet alles uitdrukken. Zo wordt geel de kleur die de gevoelens weergeeft welke Berlijn oproept (ondanks het slordig uiterlijk). Berlijn is prachtig, het vers eindigt positief. Het rijm heeft emotionele functie: de kleur geel overweegt |
| |
| |
|
over de indruk van smoezeligheid. De kleurwaarde slaat dominerend terug op het hele vers. |
|
BERLIJN |
De titel heeft een simpel verband met het vers door het thema te noemen. Het vers legt de titel uit. |
| |
Literaire werkelijkheid
1 Lyrische situatie
Personen komen in Berlijn niet voor, wel twee ‘zaken’, nl. de -lucht en de stad, die door het vers voortdurend met elkaar in verband worden gebracht. Berlijn gaat over de stad Berlijn; het gedicht presenteert de indruk die Berlijn maakt, door voortdurend de stad en de lucht met elkaar te confronteren. Men kan zelfs spreken van een ‘karakterisering’ van beide, door middel van disparate metaforen en vergelijkingen: de lucht wordt achtereenvolgens kleed, bladzij en vlek genoemd en gekarakteriseerd als bezoedeld, met een ezelsoor (en vlek). Daarnaast de stad: een half ontverfde vrouw (later: ‘paard’ en blauw paard van Marc). Disparate metaforen, waarin lucht en stad de notie ‘smoezeligheid’ delen: 1-5 geeft de indruk van Berlijn onder de morgenlucht als een onaantrekkelijke, smerige stad. In 6, na maar dat een tegenstelling aangeeft, volgen meteen twee dynamiserende metaforen die de gewekte indruk weerspreken: schokkend steigert. Zowel stad als ‘lucht’ worden hier positief gekarakteriseerd, de stad beweegt zich naar de lucht toe die nu hemel heet, paard en blauw en Marc geven noties van kracht, schoonheid, geluk. In deze regels treden ook meerwaarden op. De lucht is in 6 en 7 behalve hemel ook luchtgareel, hetgeen de relatie tussen de nu positief ervaren stad, en de lucht, onverbrekelijk maakt. Samenvattend over de karakterisering: 1-5 de indruk die de stad maakt, 6-9 de gevoelens die ze oproept: de zon is geel.
Spreken we over opgeroepen gevoelens, dan impliceert dit iemand die deze gevoelens ondergaat. In de interpretatie werd over een ‘waarnemer’ gesproken: ook Berlijn heeft een gezichtspunt, alleen manifesteert het zich niet expliciet. Dat het er wel is, blijkt uit de meerwaarden in 6-9, maar vooral uit het contrast van 1-5 tegenover 6-9. Het gezichtspunt is impliciet: het vers probeert objectief te zijn en Berlijn van buitenaf te zien, want de emotie in 6-9 wordt niet met een persoon in verband gebracht maar alleen op de stad zelf betrokken. Toch is het gedicht subjectief, al lijken de regels op het eerste gezicht objectief. De subjectiviteit blijkt uit de herhaalde metaforen in 1-3, uit schokkend, en uit de meerwaarden in 6-9; de objectiviteit blijkt uit het weggelaten ‘ik’, en uit de metaforen met gelijkstelling is. Het gezichtspunt bekijkt Berlijn van een afstand maar is er wel bij betrokken.
| |
2 Tijd
Alleen morgen- geeft de tijd van de dag aan, zulks in dienst van de karakterisering van de stad.
| |
3 Ruimte
Regel 7 vergelijkt Berlijn met een schilderij van Marc, maar het vers maakt bovendien zelf ook een tweedimensionale indruk, nl. door de wisselende aandacht van het gezichtspunt en de beweging van diens blik op en neer.
| |
| |
De presentatie van het gezichtspunt doet afstand vermoeden: Berlijn geeft een visie op Berlijn als ware het een schilderij dat van een afstand bekeken wordt. In 1-3 de ‘lucht’; dan naar beneden: 4-5 de stad; en dan in 6-7 weer van beneden naar boven. De blikrichting is parallel aan de gesuggereerde beweging van de stad; de dynamiek van Berlijn (‘paard’) komt overeen met de wijze waarop het ‘schilderij’ bekeken wordt. In 8 zien we de stad als geheel, en in 9 ten slotte de lucht, waarbij geel op heel Berlijn betrokken moet worden.
Uit de volgorde in visie, lucht-stad-stad + lucht-stad-lucht, blijkt dat het vers evenwichtig is gecomponeerd.
Nu de ‘schilderij’ interpretatie van Berlijn duidelijk is, krijgen ook de kleuren in het gedicht extra waarde: de verdeling blauw en geel wordt visueel van belang. Binnen de ruimte als structuuraspect is blauw dus wél toepasbaar op de visie op Berlijn in zijn totaliteit, en niet alleen op paard. De woorden blauw en geel ‘kleuren’ bewust het hele ‘schilderij’.
| |
Samenvatting
Berlijn beschrijft de visuele indruk die de genoemde stad maakt op een waarnemer, een indruk van smoezeligheid die gedomineerd wordt door (desondanks) positieve gevoelens. Het vers probeert objectief te zijn: het gezichtspunt wordt niet genoemd, maar is toch aanwezig. Dit blijkt uit de contrasterende ontwikkeling van het thema, van indruk tot emotie (maar); en verder uit de meerwaarden, uit de herhaling van metaforen die tesamen één indruk wekken in 1-3, en uit schokkend. Het gezichtspunt bekijkt de stad van buitenaf, maar is betrokken bij wat het ziet.
Berlijn probeert een ‘tweedimensionaal’ vers te zijn, zoals het schilderij dat 7 noemt: de visie op de stad is uitgewerkt in de verhouding van stad tot lucht, die beurtelings worden gekarakteriseerd en met elkaar in verband gebracht, in 1-5 door wat ze gemeen hebben (beide zijn smerig) en in 6-9 doordat ze dynamisch bij elkaar horen (de beweging naar boven). De beweging in de blikrichting van het gezichtspunt constitueert, behalve een tweedimensionale indruk, ook een evenwichtige compositie: van - lucht (1-3) naar stad (4-5); weer naar boven van stad (ze) naar lucht (hemel) 6-7; de stad (Berlijn) 8 en de ‘lucht’ (zon).9 De kijkrichting beweegt zich op en neer. De kleuren blauw en geel versterken het ‘schilderij’-effect.
De tijd speelt in Berlijn geen rol en zou ook aan tweedimensionale effect afbreuk doen. We weten alleen, dat het morgen is: morgenlucht 1.
Berlijn is een knap gedicht, bv. in de climax van disparate metaforen 1-3, in de evenwichtige afwisseling in blikrichting, in de zorgvuldige ‘objectiviteit’, en in het tweedimensionale effect, dat gesteund wordt door de verwijzing naar een schilderij. |
-
eind2.
- Marsman was een vurig bewonderaar van Marc, dus ook emotioneel vanuit de dichter heeft blauw hier positieve meerwaarde.
-
eind4.
- Marc was een expressionistisch-kubistisch schilder (1880-1916). Hij schildert vooral tussen 1911 en 1913 zijn dierenschilderijen, waarvan het beroemdste wel ‘Der Turm der blauen Pferde’ uit 1913 is.
Marsman bezocht in 1922 in de herfst de tentoonstelling van zijn schilderijen in Berlijn (zie Lehning Vriend p. 75) en bespreekt Marc in april 1923 in de Nieuwe Kroniek.
|