| |
| |
| |
18 Nachttreinaant.
Atomistische interpretatie
1. Nacht |
Het vers begint met een feitelijke mededeling, een onderdeel van de anecdote: ‘het is nacht’. |
tunnel |
is asyndetisch met Nacht verbonden. tunnel kan anecdotisch worden opgevat, maar ook als metafoor voor Nacht: a. ‘nacht en tunnel’; b. ‘nacht is (als) een tunnel’. |
|
Om een keus te maken moeten we vooruitgrijpen op regel 4: waar mondt de nacht, die via mondt verwijst naar tunnel als beeld voor de nacht.Ga naar eind1. |
|
tunnel functioneert metaforisch bij Nacht. De betekenisaspecten van tunnel die op nacht te betrekken zijn, zijn ‘kokervormig, onderaards, lang, besloten, ingesloten, smal, donker’. tunnel als metafoor dient zo ter omschrijving van het gevoel dat de Nacht voor het gezichtspunt oproept. |
knellende |
De regel expliceert een stap verder met een tweede metafoor (dat hier sprake is van een metafoor blijkt uit vaargeul). Was het tunnel-beeld nog niet noodzakelijkerwijs negatief op te vatten, knellende laat hierover geen twijfel bestaan. Het motief van angst wordt hiermee geïntroduceerd, knellende heeft met tunnel de noties ‘smal’ en ‘ingesloten’ gemeen. |
vaargeul |
vaargeul alludeert impliciet aan de titel: de titel maakt het onmogelijk vaargeul anders dan metaforisch op te vatten. Een zo snelle overgang van ‘trein’ naar ‘boot’ zou een onfunctionele disparaatheid zijn. Toch zit in vaargeul een anecdotisch gegeven: ‘beweging’. Als metafoor voor Nacht kan vaargeul worden geparafraseerd: ‘wij rijden door de vaargeul van de nacht’. |
|
Aan de eerste metafoor tunnel voegt knellende vaargeul twee nieuwe noties toe: ‘angst en beweging’. |
|
Maar nu we de titel betrokken hebben bij de interpretatie, blijkt dat tunnel en vaargeul niet alleen metaforisch voor Nacht, maar óók voor ‘trein’ kunnen staan. |
|
De eerste regel telt een aantal asyndetisch na elkaar geplaatste woorden, een serie snelle indrukken, niet vertraagd door lidwoorden. Deze woorden staan tot elkaar in complexe ambigue relaties. De minimaal noodzakelijke informatie en de gevoelens die Nacht bij het gezichtspunt oproept worden in de eerste regel gegeven. |
2. nacht |
herhaalt het eerste woord. Het woord ‘nacht’ figureert vier maal in dit vers. |
|
De herhaling benadrukt het anecdotisch belang van het woord, èn |
| |
| |
|
releveert het feit dat de andere woorden in 1 als metaforen voor Nacht moeten worden opgevat - zoals de titel duidelijk maakt dat tunnel en vaargeul als metafoor voor ‘trein’ kunnen worden opgevat. |
3. het lied |
de raadren zingen een lied: de mededeling is onderdeel van de anecdotische informatie. liedlijkt een positief woord, maar blijkt het tegendeel (zie interpr. wiegt en ten doode). |
raadren |
sc. ‘van de nachttrein’: de titel blijkt hier weer nodig voor de interpretatie. |
wiegt |
(cf. ‘wiegelied’). ons, waarmee onder meer het gezichtspunt bedoeld moet zijn, blijkt ondergeschikt aan het lied van de raadren, willoos onderworpen aan het ‘wiegen’. De nachttrein krijgt in de regel een sinistere waarde, die later in het vers nog wordt versterkt. wiegt naast ten doode doet bijna aan als oxymoron: zowel het begin als het einde van het leven worden in deze regel aangeduid. |
ons |
Zie 5 en 8: mijn gezel, ik. |
|
Dat er ons staat, wijst erop dat het ‘wiegen’ niet subjectief door de ik wordt gevoeld, maar als feit gegeven wordt. |
ten doode |
a. ‘naar de dood toe’; |
|
b. ‘in een dodelijke regelmaat’. |
|
De eerste interpretatie stemt overeen met de notie ‘angst’ in knellende, en de sinistere functie van de trein. ten geeft richting aan: ‘de trein gaat de richting van de dood uit’. |
|
De tweede interpretatie levert alleen een beeld van immense verveling, dat niet past bij knellende en de in 5-8 gegeven tegenstelling tussen kwaad en goed. |
|
De cadans van de treinwielen wordt gesuggereerd in het ritme van 3: het lied wordt hoorbaar gemaakt. Dit verklaart ook de elisie in raadren. |
4. mondt |
roept het tunnel-beeld op:Ga naar eind2. monden’ wordt hier zonder prefix ‘uit-’ gebruikt.Ga naar eind3. |
|
Na de angstnoties in knellende en ten doode is deze regel een verwoording van die angst. Er staat nl. niet ‘waar mondt de trein’ o.i.d.; bedoeld wordt ‘waar loopt de tunnel van de nacht op uit’. De regel geeft een verklaring voor de angst: angst voor de toekomst, angst voor de dood (ten doode). |
de nacht |
nacht wordt geconcretiseerd door mondt. Het effect hiervan is dat het tunnel-beeld, als boven opgemerkt, weer wordt opgeroepen. |
5. mijn gezel |
Nu volgen drie regels anecdotische informatie: ‘ze zitten met z'n tweeën in een coupé’. |
jood |
Ware het niet, dat de karakterisering van jood zo negatief is in 6 en 7, dan viel er nog te denken aan jood als figuur die staat voor noodlot (opgevat in de zin van eeuwenlange vervolging); jood zou dan de gepersonifiëerde lotsgedachte zijn.Ga naar eind4. |
6. wien - spalkt |
De regel geeft in eerste instantie (zie interpr. mondt 9) een feitelijke mededeling. Hier functioneert een tegenstelling: de ik is wakker, de jood kan slapen in dezelfde benarde situatie. spalkt heeft betekenisaspecten ‘ziekte, kapot, starheid’. |
7. riekt |
Sc. ‘van hem emaneert...’. |
kwade |
Hier wordt één van de twee tegengestelde figuren geïntroduceerd: de jood die het kwaad emaneert, die de verpersoonlijking is van het kwaad. |
| |
| |
8. ik echter |
creëert een sterke tegenstelling tussen ik en de jood. Wat volgt moet daarom wel een kenmerk van het goede zijn, in tegenstelling tot het kwade. |
vriend |
De regel kan op twee manieren geïnterpreteerd worden: met nadruk op vriend, en met nadruk op diamanten. |
|
Als de nadruk op vriend zou liggen, doet echter veronderstellen dat de jood de vijand van de diamanten duisternis is. Waarom zou dat zo zijn? Behalve dat de jood staat voor het kwade, en dat hij slaapt, geeft het vers geen aanwijzing om deze vraag te beantwoorden (zie diamanten). |
|
vriend kan dus beter opgevat worden als versterking van de tegenstelling kwaad-goed: vriend wijst op goedheid: ‘ik echter ben goed en de vriend der diamànten duisternis’. |
diamanten |
staat metaforisch bij duisternis. Na echter en vriend moet diamanten positief worden geïnterpreteerd. De noties ‘kostbaar, hard’ passen niet, wèl echter ‘doorzichtig’ en ‘zonder enig gebrek’. Maar dan hebben we hier een àndere kwalificatie van duisternis dan het gedicht tot nu toe gaf bij nacht: tunnel en knellende wezen op oppressie en ondoorzichtigheid. |
|
Ook valt de regel niet te rijmen met de angstnoties in 1-4 als men hier duisternis zonder meer zou gelijkstellen met nacht in 1, 2, 4. Volgt dus, dat het hier om een heel andere duisternis gaat: zoals het gedicht twee soorten mensen presenteert (de jood, het kwade; en vriend) geeft het ook twee soorten donker: nacht staat tegenover duisternis en knellende tegenover diamanten. Ook kan het visuele beeld ‘duisternis met sterren als diamanten’ mede functioneren. |
|
Met diamanten duisternis moet worden bedoeld: ‘de duisternis buiten de trein’. |
9. waar - nacht |
De herhaling van regel 4 moet door het voorgaande een nieuwe waarde krijgen. 4 was een uiting van angst. 5-8 gaf twee maal twee polen: de tegenstelling tussen goed en kwaad, ik en jood en tussen heldere (diamanten) en beklemmende nacht. |
|
Dat die tegenstelling er werkelijk is, wordt nog eens bevestigd door mondt: het tunnel-beeld is nog steeds van kracht. |
|
Als de vraag waar mondt de macht (met notie ‘dood’ 3) vergezeld gaat van de tegenstelling goed - kwaad, dan moet door nacht versus duisternis een relatie gelegd worden met het lot: het hele gedicht krijgt een symbolische interpretatie die verstrengeld is met de anecdotische laag. |
|
De trein voert beiden naar hun lot, en de vraag die hier in 9 gesteld wordt is dan: welk lot, het goede of het kwade? De nadruk ligt in het vers op de laatste mogelijkheid: de nacht heeft hier iets noodlottigs. Met mondt zonder prefix wordt bovendien tweemaal een relatie gelegd met de mond van de jood (die met een tunnel te vergelijken is): binnen deze relatie is maar één antwoord mogelijk op 9: ‘de nacht mondt in het kwaad, in de dood’. |
|
Zo is het nu ook mogelijk slaap te interpreteren: de kwade mens is er rustig onder. Ook wiegt krijgt reliëf: onderweg naar het noodlot is de mens willoos, onderworpen. Bovenstaande wil niet zeggen dat Nachttrein alléén symbolisch moet worden opgevat (‘trein = leven, nacht = noodlot’), daarvoor zit er te nadrukkelijke anecdotische informatie in (bv. 6). Het gedicht geeft tegelijk de situatie van twee |
| |
| |
|
mensen in een trein in de nacht met de daardoor bij de ik opkomende angst, waarìn hij de trein ziet als het leven, zichzelf en zijn gezel als de keus tussen goed en kwaad, en de nacht uitmondend in het uiteindelijke lot, de dood. |
|
NACHTTREIN |
Bij de interpretatie bleek al, dat de titel nodig was voor goed begrip van de anecdotische informatie: Nachttrein verklaarde het tunnel-beeld, vaargeul, mondt, lied van de raadren. Na de interpretatie krijgt de titel er een nieuwe waarde bij, nl. de symbolische, die van het leven dat onverbiddelijk naar het uiteindelijke lot, de dood voert. |
| |
Literaire werkelijkheid
1. Lyrische situatie
Aan de genoemde personen is vooral ons 3 opmerkelijk, omdat het woord aangeeft dat ten doode objectief moet worden opgevat.
Verder worden de antagonisten een jood 5 en ik 8 (mijn 5) genoemd.
Uiteraard is de ik het gezichtspunt. Er is geen afstand: de gevoelens en angsten worden van binnenuit (knellende) gepresenteerd. Er valt een zekere mate van betrokkenheid te constateren, maar deze subjectiviteit is niet groot:Ga naar eind5. het vers gaat nl. niet zozeer over de gevoelens van de ik als wel over de situatie die deze gevoelens oproept: Nachttrein. Het subjectiefst is de eerste regel, door de metaforen, maar de subjectiviteit daar wordt ontkracht omdat de introductie van degene die het zo voelt pas in 3 volgt (n.a.v. ons). 1 komt in eerste instantie over als een zo objectief mogelijke mededeling over een situatie: ‘hoe de nacht is / lijkt, en de trein’.
Na interpretatie van het hele gedicht is deze schijnobjectiviteit functioneel binnen de symbolische laag.
8 zou een andere subjectieve regel kunnen zijn, maar deze regel heeft de vorm van een duidelijke mededeling.
Er zijn nauwelijks metaforen in dit vers: tunnel, knellende vaargeul, mondt 2 ×, diamanten. Geen chiffren en meerwaarden: Nachttrein probeert met een minimum aan poëtische middelen (zie ook het ‘episch’ aandoend 5-7) zo objectief mogelijk bepaalde angstgevoelens uit te drukken.
Wat de beide figuren betreft, is de tegenstelling tussen goed en kwaad bij de interpretatie genoegzaam behandeld.
Hun functie is dat zij tegelijk op het anecdotisch en het symbolisch niveau attenderen.
| |
2 Tijd
Viermaal wordt ‘nacht’ genoemd: 1, 2, 4, 9, maar het woord wordt ontdaan van zijn tijdsaspect en krijgt ruimtelijke waarde.
Er is geen ontwikkeling, het gedicht is een momentopname; de symbolische interpretatie wijst op een algemenere geldigheid. De geleding is uitsluitend afhankelijk van de presentatie van het thema.
| |
| |
| |
3 Ruimte
De door het vers geconstitueerde ruimte is de nacht zelf, in tunnel-vorm: oneindig lang en smal. Daar komt de onbegrensde ruimte buiten de trein bij (diamanten duisternis) hoewel diamanten de duisternis concretiseert. De lengtedimensie binnen de trein (tunnel) is onbegrensd, breedte en hoogte zijn wel begrensd. De functie van nacht als noodlot en dood kwam in de interpretatie genoegzaam aan de orde.
| |
Samenvatting
Nachttrein behandelt het thema van de angst voor de toekomst, voor het noodlot, de dood, in een dubbele uitwerking. Aanvankelijk lijkt het gedicht te gaan over angst en beklemming die de ik, treinreiziger in de nacht, bevangt: 1-4. Het gedicht heeft echter ook een symbolische waarde, waarvan de aanzet achteraf al in 3 te vinden is: de ik is overgeleverd aan het lied van de raadren.
Zodra duidelijk wordt dat nacht naar het ‘noodlot’ voert, kan 3 geïnterpreteerd worden als ‘het leven voert ons machteloos ten dode’. De trein is tegelijk de ‘nachttrein’ met de twee reizigers, de ik en de jood, èn het leven met daarin de kwade en de goede mens tegenover elkaar gesteld.Ga naar eind6. Pas in 8 is het echter mogelijk de symbolische laag in het vers te onderscheiden van de anecdotische, omdat in die regel naast de tegenstelling goede - kwade mens ook de tegenstelling beklemmende - open (diamanten) duisternis wordt geactueerd: een tegenstelling die op anecdotisch niveau zinloos is.
Nachttrein probeert met een minimum aan poëtische middelen zo objectief mogelijke informatie uit te drukken. Men lette op de complexe metaforiek in 1, waar tunnel en knellende vaargeul zowel metaforisch voor ‘nacht’ als voor ‘trein’ kunnen staan; en het spel met mond en tweemaal mondt dat de sleutel geeft tot de pessimistische interpretatie: ‘de nacht zal uitlopen in het kwade.’
De ruimte in het vers is de nacht, het leven zelf: smal aan weerszijden, oneindig in de tijd (het voortdurend herhaalde tunnel-beeld: tunnel 1, mondt 4 en 9). De cadans van de trein wordt in 3 ritmisch gesuggereerd.
De titel lijkt in eerste instantie de setting van het vers aan te geven; na interpretatie krijgt Nachttrein de symbolische waarde van ‘onafwendbare gang naar het noodlot’. |
-
eind1.
- Anders zou er iets gestaan hebben als ‘waar mondt de tunnel’.
-
eind2.
- ‘Monden’ niet in Van Dale.
-
eind3.
- Zie interpretatie mondt 9.
-
eind4.
- Uit biografische informatie blijkt, dat de verbinding van ‘trein’ en ‘kwaad’ eerder bij Marsman tot stand kwam. Ik citeer uit een brief aan Roel Houwink van 24 juli 1921 (Criterium 1940, p. 68):
‘Laat mij dus wèrkelijk zijn en de hortende lijn voor u trekken, die zaagtandt van Holland naar hier [Kloster auf Hiddensoe]: na Utrecht (wat is dragelijk daar: buiten den Dom en het nieuwe S.S.-gebouw en het doode eind van de gracht?)...den dendergang der trein door den oneindigen tunnel der nacht (steden en firmamenten hangen aan hare baan, wiekende). Het is een zeer luguubre affaire, die D.-trein: dáár, denk ik, werd en wordt Europa verdobbeld; uit de daemonische monden der slapenden walmt het kwade.’
Men vindt in dit gedicht hetzelfde beeld uitgewerkt, met de jood als symbool voor het kwaad (sic!) eraan toegevoegd.
-
eind5.
- Vergeleken bv. met Das Tor.
-
eind6.
- Op de ethische aspecten van dit gedicht zal ik ingaan in hoofdstuk VI 2.18.
|