| |
| |
| |
14 Blauwe Tochtaant.
Atomistische interpretatie Blauwe Tocht I
1. Huizen |
Het gedicht begint niet met een lidwoord, maar met een sterk anecdotische inzet: ‘er zijn huizen’. De lidwoordloosheid dient niet om een specifieke indruk te wekken: cf. de straten 2. |
hangen |
Niet: ‘staan’. hangen geeft anecdotisch een indruk van verval: ‘de huizen zijn scheefgezakt’. sluimering bezielt Huizen, waardoor ook hangen effect krijgt: naast ‘verval’ spelen de noties ‘lusteloosheid’ en ‘krachteloosheid’ een rol. |
scheef |
versterkt de indruk van ‘verval’ in deze regel, maar accentueert ook het betekenisaspect ‘iets verkeerds, een afwijking van de normale stand’. 3 vv. sluit hierbij aan. |
in sluimering |
is een bepaling van oorzaak: ‘omdat ze sluimeren hangen de huizen scheef’. Tevens geeft in sluimering een beschrijving van een toestand, die functioneel wordt door het contrast met 4 vv.: ‘in staat van sluimering’. sluimering bezielt Huizen, en preludeert op 2 waar de noties van kracht- en lusteloosheid en de bezieling van de scene veel sterker worden uitgewerkt. Mogelijk is sluimering mede bedoeld als tijdsaanduiding, daags 4 lijkt hierop te wijzenGa naar eind1.: het kan avond zijn. |
2. en de |
heeft naast de nevenschikkende een enigszins explicatieve functie: 2 fungeert als uitbreiding van 1. 1 en 2 zijn hecht verbonden: er staat geen leesteken na sluimering. Deze verbondenheid wordt bekrachtigd door het en de zonder nadruk, dat straten ritmisch releveert. |
de straten |
Ook de blikrichting schijnt hier uitgebreider: Huizen suggereerde één straat, hier blijkt dat over meer straten gesproken wordt. Echter: het lidwoord de geeft een vanzelfsprekendheid aan, die doet veronderstellen dat met de straten die straten bedoeld zijn waarin de reeds genoemde huizen staan. De nauwe verbinding tussen 1 en 2 bevestigt de veronderstelling, dat Huizen en de straten als onderdelen binnen één overzichtsblik gezien moeten worden. |
klagen |
De functie van de bezieling is hier nogal vaag. Het is wel duidelijk welke indruk moet worden gewekt (een neoromantisch-expressionistische sfeer van klacht en verval), maar een aanwijzing omtrent de inhoud van de klacht ontbreekt. Kennelijk is het feit dat de straten klagen belangrijk als gegeven op zichzelf.Ga naar eind2. |
|
De a-werking in straten en klagen releveert 't ‘klagen’. Mogelijk gelden voor de straten dezelfde gevoelens van verlatenheid die de ‘ik’ beheersen, en zijn 1 en 2 een projectie van deze gevoelens, |
| |
| |
|
hetgeen klagen en de bezieling zou verhelderen. |
eindeloos-verwezen |
Het waarom van de samenstelling is niet moeilijk te doorgronden: het streepje geeft aan dat eindeloos- bij -verwezen en niet bij klagen moet worden betrokken. -verwezen betekent volgens Van Dale ‘verslagen, onthutst’. M.i. passen deze nederlandse betekenissen minder goed in de context, dan de duitse lexicale bij ‘verwesen’: ‘verrot, ontbonden’. De neoromantisch-expressionistische sfeer van de regels geeft een aanwijzing voor duitse invloedGa naar eind3.; en bovendien sluit de notie van ‘verrotting, ontbinding’ aan bij hangen scheef; ten slotte geeft een interpretatie in duitse richting enigszins inhoud aan klagen, hetgeen ‘onthutst’ niet doet: de vraag naar het waarom van het klagen wordt bij ‘onthutst’ alleen maar versterkt, terwijl een interpretatie ‘klagen in hun eindeloos verval’ op zichzelf staand zinvol is. Het ritme in 1-2 contrasterend met dat van 3 vv. versterkt de indruk van somberheid in de regels. |
... |
De puntjes sluiten 1-2 af en releveren ‘eindeloos’. |
3. is |
Na de twee eerste regels, die plaats, ev. tijd, m.a.w. scène en stemming geven, blijkt nu een gezichtspunt zich te manifesteren: er wordt een vraag gesteld, hetgeen de rest van dit gedicht in de directe rede plaatst. De vraagsteller, het gezichtspunt, moet retrospectief nu ook in de vorige regels worden geïnterpreteerd: de ‘ik’ ziet de huizen en de straten zoals ze in 1 en 2 worden beschreven. |
dit |
slaat terug op 1 en 2: tussen 1-2 enerzijds en 3-10 anderzijds bestaat een groot aantal opposities. |
|
dit verwijst naar de indrukken van verval en lusteloosheid uit 1 en 2, niet naar Huizen of de straten zelf (cf. de straat). |
de straat |
Was in 1 en 2 de blikrichting van het gezichtspunt panoramisch, zowel Huizen als de straten omvattend, hier wordt gesproken van de straat, éen specifieke straat dus. Nu zou men kunnen veronderstellen dat de straat hier terugslaat op Huizen 1, en dat het gezichtspunt in 1 zich in een bepaalde straat bevindt, die ook hier wordt genoemd, zodat de straten 2 dan de omliggende of zijstraten zouden zijn en de positie van het gezichtspunt in 1-3 gelijk blijft en niet panoramisch is. Echter, straks in 11 zal worden gesproken over de weg, wat een andere locus in de lyrische situatie veronderstelt, en aangeeft dat de positie van het gezichtspunt in de loop van het gedicht veranderlijk is. |
|
Dus kan men ook aannemen, dat de positie in 3 (specifiek) gewijzigd is ten opzichte van die in 1 en 2 (panoramisch). Een ander argument bevestigt deze laatste veronderstelling: 1 en 2 fungeren als anecdotische inleiding, die de totale ruimte van het gedicht introduceren; de overgang (puntjes en regel wit, manifestatie van het gezichtspunt) is groot genoeg om aannemelijk te maken dat ook de positie verandert. |
|
Interpreteert men nl. zonder positieverandering, dan vervalt iets van de introductieve functie van 1 en 2. |
vriendin |
Nu is een verdere bepaling van de lyrische situatie mogelijk: de aangesprokene wordt hier genoemd. |
|
Deze lyrische situatie is problematisch: is de vriendin aanwezig of niet? Is de vraag retorisch of niet? |
|
Wordt op de vraag een antwoord verwacht? Een antwoord: ‘nee, het is een andere straat, je vergist je’ is onzinnig: er moet wel degelijk |
| |
| |
|
sprake zijn van een bepaalde straat, die zich nu echter anders voordoet voor het gezichtspunt dan daags. Het enig mogelijke antwoord moet luiden: ‘ja en nee’. Ja omdat het dezelfde straat is die daags enz., nee omdat de straat nu niet het uiterlijk vertoont dat in 4-10 beschreven wordt. De vraag beantwoordt zichzelf in de volgende regels, en is dus retorisch van aard. Dit leidt tot de eerste kwestie: is de U aanwezig of niet. Deze vraag moet aan de hand van de interpretatie van 4-10 worden beantwoord. |
4. die |
a. onderwerp van de zin: ‘de straat slaat haar lach in fonkelende bloesem’. |
|
b. lijdend voorwerp van de zin: ‘haar lach slaat de straat in fonkelende bloesem’. |
|
De keuze wordt bepaald door de context van 1-2, 5-7 en 8-10: in beide laatste zinnen is het de aanwezigheid van de vriendin die de straat haar exuberante aanzijn verleent. De tweede interpretatie is de juiste. |
daags |
De tweede strofe is opgebouwd uit drie min of meer parallelle constructies (die 4, die 5, die 8). Onderling verschillen deze constructies nogal, niet alleen omdat die in 4 lijdend voorwerp is en elders onderwerp, evenmin alleen door toevoeging van de tussenzin in 6 of de uitbreiding in 9-10, maar ook door het spel met de tijdsaanduidingen en de verbaaltijd, waardoor een zekere climax ontstaat. |
|
Hier lijkt daags in oppositie te staan tot sluimering 1. De vraag in 3 kan voorlopig worden beantwoord met: ‘overdàg ziet de straat er volkomen anders uit’. |
uw lach |
is onderwerp, maar staat, doordat daags verplaatst is, in een afwijkende positie, cf. ‘die uw lach daags etc.’. |
|
In deze positie wordt lach door twee opeenvolgende jamben gereleveerd. uw lach staat metonymisch geconcentreerd voor ‘U terwijl u lacht’.Ga naar eind4. uw lach krijgt magische kwaliteiten van creatieve aard, kwaliteiten die op de U betrokken moeten worden. |
fonkelende |
moet in eerste instantie disjunct worden opgevat: de ‘exuberantie’, niet de ‘schitterende’ betekenisaspecten zijn op bloesem van toepassing. |
|
In tweede instantie functioneren ook de niet-toepasselijke betekenisaspecten, gelet op de meerwaarde van bloesem, die via fonkelende noties van ‘sterren, edelstenen’ verkrijgt. |
bloesem |
heeft meerwaarde van ‘creativiteit, extase, exuberantie’.Ga naar eind5. |
|
De afzonderlijke woorden bevestigen elkaars waarden in deze regel: fonkelende en lach delen met bloesem het exuberante aspect, slaan heeft het creatieve aspect met bloesem gemeen. |
|
Het beeld staat visueel in sterke tegenstelling tot 1 en 2. |
slaat |
wordtGa naar eind6. hier gebruikt met intensief, creatief aspect. De verbaaltijd van slaat geeft aan, dat de vriendin, althans overdag, altijd het beschreven effect op de straat uitoefent. |
5. die |
is hier onderwerp (de straat). |
stroomt |
heeft meerwaarde, hoewel deze hier nauwelijks is uitgewerkt. Elders had ‘stromen’ de waarde ‘sexuele vervulling’; in deze regels tendeert de waarde in dezelfde richting (vuur 6); minimaal moet stroomt worden opgevat als variërende herhaling van de noties extase, exuberantie en dynamiek: ‘stromen’ geeft beweging aan. |
| |
| |
|
Ook hier staat de persoonsvorm in het presens: ‘stroomt telkenmale’. |
schemering |
is hier geen chiffre: het is toepasbaar als tijdsaanduiding, cf. daags 4. Deze regel geeft de tweede stap aan in de driedelige climax: de oppositie met daags maakt duidelijk dat het haar aanwezigheid en niet het daglicht is, die de straat het juichend aanzien geeft. De positie van de vriendin in de lyrische situatie wordt hierdoor verhelderd: als de straat er daags èn bij schemering totaal anders uitziet dan nu (cf. 1-2) dan moet vriendin een retorische aanspreekvorm zijn: zij is niet aanwezig. |
6. o! |
leidt een emotionele tussenregel in (5 wordt in 7 voortgezet), die de herinnering actualiseert. |
ruischende |
werd eerder naar aanleiding van liefdessituaties gebruikt.Ga naar eind7. Het herhaald gebruik in soortgelijke context doet vermoeden, dat ruischende meerwaarde heeft. Het effect is telkens synesthetisch: verteedering wordt hoorbaar, en dynamiserend: ruischende geeft (evenals stroomt) beweging aan. Dit verband in waarde tussen stroomt en ruischende zou niet gelegd kunnen worden als de tussenregel nà 7 zou zijn geplaatst. |
verteedering - harten |
Het meervoud geeft aan, dat de verteedering óók de hare is. Nu is het moeilijk, om het effect van ruischende op verteedering te bepalen. ‘vertedering wordt hoorbaar’ is nietszeggend. Maar het meervoud harten geeft wèl zin aan de metafoor: ruischende maakt dat ook haar verteedering opgemerkt kan worden, juist door de synesthesie. Het meervoud harten introduceert een nieuw gegeven, in 9 en 10 uitgewerkt, nl. de participatie van de vriendin in de geluksgevoelens. Had 6 na 7 gestaan, dan had men dit gegeven niet meer op 7 kunnen betrekken, maar pas op 8-10. |
|
Het effect van de tussenzin is dus contextueel tweeledig: 6 wijst terug naar 5 en vooruit naar 7. Andere effecten: de afwisseling in de herhalende opzet van de strofe; en versterking van emotionele noties door middel van een indruk van ongecoördineerdheid, stameling, die o! ook al gaf. |
7. van |
sc. stroomt [...] van. |
|
van 1. ‘door’: ‘het grijze vuur doet de straat stromen’. 2. ‘vol van’: ‘de straat stroomt vol van het grijze vuur’. |
grijze |
is verschoven toepasbaar op 1. oog; 2. schemering. |
|
De eerste interpretatie ligt het meest voor de hand, maar de tweede is zeker ook geldig.Ga naar eind8. Deze toepasbaarheden nemen natuurlijk niet weg, dat de combinatie van grijze en vuur een bewuste (expressionistische) tegenstelling bewerkt, en dat de functie van grijze naast vuur moet worden onderzocht. Het is dus niet zonder meer ‘haar vuur’ (de bezieling of de hartstocht) die de straat metamorfoseert, maar dit vuur is ‘grijs’: een belangrijk aspect van de vriendin wordt hier genoemd, haar ‘grijsheid’. Vat men grijze op als kenmerkend voor de vrouw, dan levert het gedicht verderop bevestiging voor die veronderstelling: schaduwen 16, schemerenden 17. ‘grijs’ is een duidelijk on-felle kleur; als kenmerk van de vrouw gezien, heeft het de noties ‘rust, aardsheid’: als zodanig is grijze vuur géen tegenstelling, maar grijze een kwalificatie van vuur die voor de karakterisering van de vrouw onmisbaar is. |
vuur |
Zie ook vlam der haren 15. vuur karakteriseert de vrouw, en heeft zeker erotische waarde. |
| |
| |
ontwelt |
vuur naast ontwelt geeft eenzelfde tegenstelling als vuur naast grijze. ontwelt wijst terug naar stroomt: vuur kan niet ‘ontwellen’, maar iets dat stroomt kan dat wel. Ook hier heeft grijze een functie: het reduceert de wat krasse tegenstelling in de vermenging van vuur- en waterbeelden. |
8. die |
is onderwerp (de straat). |
deind' |
De verbaaltijd, die overgegaan is van heden (slaat, stroomt) naar onvoltooid verleden tijd, doet de regel refereren aan éen specifieke herinnering, meer dan aan een telkens herhaald gebeuren (4-7). andre nacht bevestigt dit. |
|
Er zit dus wel degelijk een climax in de herhaling van die. |
|
Zie stroomt: deind' is lieflijker, hetzelfde beeld (‘stroom’) wordt voortgezet (zie ook drenkt). De sexuele exuberante waarde van het ‘stroom’-beeld moet hier nog worden toegepast. Wat betreft ‘deinen’ zijn er twee mogelijke interpretaties: ‘water deint’ of ‘iets deint op het water’. Gezien de parallel met stroomt, én gezien drenkt, is de eerste van deze interpretaties toepasselijker. |
andre nacht |
staat in oppositie tot schemering. Hier wordt weerGa naar eind9. avond (schemering) en nacht naast elkaar gebruikt. andre kan echter ook terugslaan op de anecdotische situatie (1-2), en impliceren dat het ‘nu’ nacht is. |
9. in |
bij deind': ‘deinen in’: ‘deinen op de golfslag van’. |
in - vreugden |
a. zich = ‘wij’: ‘wij omarmen al avonds vreugden ieder voor zich’. Bezwaar: men zou verwachten ‘ons’. |
|
b. zich = de straat: ‘de straat omarmt voor zich al avonds vreugden.’ Bezwaar: zich is nu een nutteloze toevoeging, die beter kan worden weggelaten. |
|
c. zich = avonds vreugden: ‘al avonds vreugden omarmen zich (elkaar) hijgend’. Bezwaar: het wat germanistisch gebruik van zich. Maar de moeilijkheid met zich blijft: een niet-reflexief werkwoord is reflexief gemaakt. |
|
d. van - vreugden hoort bij deind': ‘de straat deinde van al avonds vreugden’ (parallel met stroomt / van 't grijze vuur) en in - omarmen geeft de oorzaak van het deinen: ‘in onze hijgende omarming’. Voordeel van deze interpretatie: als in de vorige twee die-constructies gaat de betovering uit van de geliefde(n), evenals in a, terwijl in b en c resp. de straat en avonds vreugden voor de metamorfose verantwoordelijk zijn. |
|
Twee bezwaren gelden ook hier: de afstand tussen deind' en van - vreugden en de verbinding zonder leesteken na omarmen. |
|
De derde interpretatie lijkt het meest plausibel. In dit geval is er sprake van projectie: in feite omarmen de gelieven elkaar, hijgend, hun gevoelens worden geconcretiseerd en overgedragen op al avonds vreugden.Ga naar eind10. Door deze objectivering wordt een fase aan de reeks gebeurtenissen toegevoegd: ‘hun omarming → vreugden → omarming der vreugden → deinen → blauw geluk’. |
|
De rol van zich blijft weinig fraai, maar men bedenke dat ook eindeloos-verwezen met behulp van de duitse betekenis werd geïnterpreteerd. Een reflexieve interpretatie van zich levert in alle gevallen een zinloze mededeling op, er moet dus wel ‘elkaar’ bedoeld worden.Ga naar eind11. |
|
De regel is overigens duidelijk sexueel geladen: hijgend, omarmen. |
| |
| |
10. één |
Deze regel moet worden verbonden met die (de straat) maar ook met het geheel deind' - vreugden. |
|
Dus zowel 1. ‘de straat = één blauw geluk’; als 2. ‘het deinen van de straat in-vreugden = één blauw geluk’. Deze laatste interpretatie (zie ook interpr. 9) is de meest gave, aangezien de regels 8-10 dan onderling samenhangend een climax vormen en niet een aantal nevenschikkingen. |
blauw geluk |
is een van de mooiste voorbeelden van een chiffre in de bundel: blauw heeft de waarde van ‘puur geluk’.Ga naar eind12. |
schreden |
heeft waarschijnlijk een meerwaarde, die zijn oorsprong vindt in de dichterlijke, wat plechtige betekenisaspecten van het woord.Ga naar eind13. |
drenkt |
moet disjunct worden toegepast: niet de vloeistof, maar de verzadigingsnotie in het beeld wordt geactueerd. Toch is ook de water-notie functioneel in de context als afronding van de stroommetaforiek, welke twee die-sekwenties bij elkaar houdt (stroomt, ruischende, grijze, ontwelt, deind', drenkt). |
|
Opmerkelijk is de hervatting van de onvoltooid tegenwoordige tijd na deind'. Kennelijk heeft het gezichtspunt de specifieke herinnering weer verlaten voor de algemene herinnering (als in slaat en stroomt). |
11. en |
Deze zin heeft geen persoonsvorm, is nog steeds afhankelijk van 3. |
dit de weg |
Het gezichtspunt heeft zich gaandeweg verplaatst naar een andere locus, anders zou aan weg nl. niet met dit gerefereerd kunnen worden. Mogelijk is de weg een voortzetting van de straat aan het einde van het dorp, waar de huizen ophouden (zie openbuigt).Ga naar eind14. |
vriendin |
Het herhaalde gebruik van dit woord benadrukt het herhalend karakter van 3-13. Weer is duidelijk dat de aanspreek vorm retorisch is: zij kan niet aanwezig zijn. |
12. die |
is onderwerp. |
voor |
is zowel toepasselijk binnen het visuele beeld ‘voor uw tocht uit’ (voorzetsel van plaats) als binnen het geheel van betovering en metamorfosen die van haar uitgaan: ‘ten behoeve van uw’ etc. Dit laatste voor bezielt weg, evenals openbuigt. |
zachten |
draagt bij aan de karakterisering van de U: cf. grijze. zachten formeert een synesthetische metafoor, en geeft aan het woord tocht een zeer persoonlijke waarde, tocht deelt in de met zachten gegeven karakterisering. |
tocht, |
wekt een vermoeden van meerwaarde.Ga naar eind15. Toch kan het slechts geïnterpreteerd worden als ‘voortbeweging van het ene punt naar het andere’. Mogelijk is tocht simplex van ‘doortocht’. Het woord verwijst naar de titel, en wel nadrukkelijk, vanwege de eindpositie. Deze nadruk wordt nog versterkt door de (anders raadselachtige) komma na tocht. zachten maakt tocht niet tastbaar, daarvoor wordt het woord ‘zacht’ te weinig uitsluitend op de tastzin betrokken. De synesthetische metafoor werkt niet zo sterk. Het effect werd hierboven al aangeduid: tocht wordt gekenmerkt als ‘zacht’: ‘uw typisch eigen zachte wijze van (er doorheen) gaan’. |
13. haar |
Curieus: weg is grammaticaal mannelijk. Waarschijnlijk past haar beter bij het waaier-beeld. |
harde |
staat in directe oppositie met zachten. N.b. wand is mannelijk, men zou verwachten ‘harden’. |
wand |
Disjunct op te vatten, geen ‘zijkant’ kan zijn bedoeld. wand is onderdeel van de concretiserende bezieling van weg door openbuigt. |
| |
| |
|
De concretisering brengt driedimensionaliteit met zich mee. wand is dus een metafoor, die de bezieling uitwerkt, waarschijnlijk mede op gang gebracht via de alliteratiemogelijkheden met waaier. Anecdotisch kan wand betrokken worden op de huizen die ophouden waar de straat tot weg wordt. |
als |
constitueert niet slechts een vergelijking: ‘wand als een waaier’ maar heeft finale waarde: ‘wand wordt tot waaier’: ‘nu er geen huizen meer staan aan weerskanten (wand) kan de blik uitwaaieren’. |
waaier |
is afhankelijk van openbuigt, niet van wand: ‘de handeling van het openbuigen transformeert wand tot waaier’. Het beeld is visueel alleen helder wanneer men een anecdotische straat aanneemt, die in een weg uitloopt. |
openbuigt |
zie voor: zowel visueel als in de bezieling interpretabel: ‘toegankelijk maakt’. |
14. dit dorp |
De nieuwe strofe constitueert een nadrukkelijke overgang naar totaaloverzicht. Het gezichtspunt neemt, als in 1 en 2, een panoramische positie in. |
is |
is en mij effenen in deze regel door hun ongewone plaatsing het metrum (vijf jamben) en verdelen de nadrukken, zodat alle onderdelen van de zin tot hun recht komen. |
zonder u |
Cf. bv. ‘dit dorp is mij vaag en vreemd zonder u’; ‘dit dorp zonder u’ enz.; en ‘dit dorp is mij zonder u’ enz. |
|
Zoals het er nu staat is zonder u met dit dorp, met is en met mij verbonden. |
mij |
Zie de parafrasen hierboven. Hier worden u en mij naast elkaar gezet, en mij valt nu meer afzonderlijk op door de verplaatste positie van u. |
|
mij is de enige directe manifestatie van het gezichtspunt in dit gedicht. |
vaag en vreemd |
De alliteratie legt de nadruk op het belang van deze regel: dit vaag en vreemd werd in de eerste regels al uitgedrukt. 14 verwijst dus cyclisch naar 1 en 2, maar is tevens de conclusie van 3-13, en het antwoord op de daar gestelde vraag: is dit enz., twee woorden die in deze regel ook weer terugkeren. |
15. zonder |
is een explicatie van zonder u. Een serie herhalende uitspraken met zonder (15, 16, 17) komt nu op gang. Toch is er vergeleken bij 3-13, die ook de situatie zonder u beschreef, een en ander verschoven: de nadruk in deze strofe ligt op u, in 3-13 op het dorp. |
|
Bovendien stond 3-13 in het teken van de herinnering, hier prevaleert het nu waarin de U er niet is; het viermaal herhaalde zonder benadrukt dit. |
vlam |
Disjunct op te vatten, niet het brandende betekenisaspect, wel het stralende en vooral het wapperende aspect (wind) is hier toepasselijk. Ook conjunct is vlam functioneel, verwijst naar vuur in 7. Deze regels met zonder geven een direct beeld van de vriendin vanuit het gezichtspunt, en kunnen dus als belangrijke bijdrage tot de karakterisering van de U worden beschouwd. Dit aspect van haar wezen, het extatische en hartstochtelijke, wordt in het gedicht tweemaal genoemd (vuur, vlam). |
der haren |
haren, handen en gang zijn de drie woorden in deze strofe die gebruikt worden om haar uiterlijk te beschrijven. Ze moeten min of meer metonymisch worden opgevat, als karakteristiek voor de U zelf. |
| |
| |
in den wind |
staat er wat vreemd bij: ze wordt beschreven aan de hand van een paar algemene aspecten; in den wind schijnt weer te verwijzen naar (een) specifieke herinnering(en), toen het waaide. Een interpretatie als zou wind van haar uitgaan is niet mogelijk, ondanks waaien 16. Zo spelen ook in deze strofe algemene en specifieke herinneringen door elkaar heen. |
16. schaduwen |
heeft een waarde die alleen contextueel begrijpelijk te maken is. Het lijkt aannemelijk, dat van de lexicale betekenisaspecten van ‘schaduw’ alleen ‘beschutting’ als uitgangspunt kan gelden, en niet ‘duisternis’, ook figuurlijk niet; evenmin ‘zonder licht’. Zo komt het woord tot ‘milde weldadige koelte’, een meerwaarde die herinnert aan grijze 7 en zachten 12. |
die |
De zinsconstructie, waarbij het wel lijkt of de schaduwen het belangrijkste zijn (en die enz. een toevoeging) releveert de meerwaarde. |
van |
‘vanaf’, ‘uitgaande van’. |
waaien |
sluit in waarde aan bij schaduwen: ‘op koele wijze uitgaan van’. Dit beeld heeft geen visuele functie, waarschijnlijk zijn daar de meerwaarden voor verantwoordelijk. |
17. schemerenden |
heeft chiffrewaarde, die te omschrijven is als ‘aards, zacht, koel, vrouwelijk’, mogelijk te verbinden met het duitse ‘schimmernd’ = ‘glanzend’. Een belangrijk deel van de karakterisering van de U wordt bepaald door een groep verwante woorden: grijze, zachten, schaduwen, waaien en nu schemerenden. |
18. enkel |
lijkt in oppositie tot zonder te staan: wezenlijk slaat het terug op 14 in zijn geheel, in het bijzonder op vaag en vreemd. |
der |
traditioneel vooropgeplaatste genitief. |
linde |
De positie van het gezichtspunt is weer anders, en niet meer panoramisch als in 14. |
|
De linde is traditioneel de liefdesboom. |
groene |
is verschoven toepasbaar op linde. groene ademing is een synesthetische metafoor, een visueel fraai beeld (‘het op en neergaan, de ritseling der bladeren’). Dat het beeld visueel tot zijn recht komt is te danken aan groene. |
ademing |
bezielt linde. De bezieling sluit ongetwijfeld aan bij stem 20, maar is ook nu al functioneel, aangezien deze strofe fungeert als het totaal van de herinnering; maar óok is, in de anecdotische gang van de hier beschreven gebeurtenissen, de ademing van de linde dat, wat juist die herinnering op gang brengt: na deze strofe kan het gedicht ‘weer opnieuw beginnen’, de laatste strofe maakt het cyclisch (zie ook het n.a.v. 14 opgemerkte, verwijzend naar 1 en 2 en tevens naar 3-13). |
19. bloesemdroom |
Complex functionerende samenstelling. Het tweede lid is niet moeilijk: -droom dier nachten. -droom kan het gevolg zijn van de geur (ademing) van de linde. bloesem- is ambigu: |
|
1. cf. 4, verwijst naar de ‘bloei’-symboliek; |
|
2. slaat op linde, die bloesems zou hebben. |
|
Zekerheid omtrent de tweede interpretatie is er niet. In dit geval fungeert groene ademing metonymisch als pars pro toto voor linde zelf. Beide interpretaties zijn mogelijk. |
|
De samenstelling bestaat uit twee gelijke delen, die niet één van beide aan de ander ondergeschikt zijn. bloesemdroom is een zelfstandige samenstelling; parafrasen als ‘droom is (als) bloesem’ |
| |
| |
|
of ‘bloesem is (als) een droom’ zijn beide in de context minder functioneel. Ook relaties met van doen de samenstelling geen recht. |
dier |
kan zowel naar een algemene, als naar een specifieke herinnering verwijzen. |
|
releveert de slotzin. |
20. ronde stem |
Weer een synesthetische metafoor, waarbij ronde waarschijnlijk disjunct moet worden opgevat: ‘gaaf, vol, klaar’. stem wijst naar ademing en bloesemdroom: ‘de stem van de linde die verhaalt van de bloesemdroom’. |
door |
sc. ‘doorheen, alles doordringend’. |
de wegen |
Zie de straat, de weg, dit dorp. Dit gedicht geeft tot tweemaal toe zijn eigen anecdotische oorzaak aan: 1. in de gegeven volgorde van presentatie: indruk; herinnering; herinnering; indruk; indruk en herinnering; en 2. volgens de anecdotische constructie, worden de gevoelens van de vierde strofe in de eerste uitgedrukt, van de vijfde in de tweede en derde. |
luidt |
roept, samen met ronde, de notie ‘klok’ op. luidt verheldert de synesthetische metafoor.Ga naar eind16. |
| |
Atomistische interpretatie Blauwe Tocht II
1. Kom |
is een aansporing, die wijst op een confrontatie tussen het gezichtspunt en iemand anders. Het feit dat hier directe rede optreedt is een epische trek in dit gedicht. |
laat |
De regel constitueert een vragend verzoek, dat de lyrische situatie duidelijk presenteert: de ‘ik’ en de aangesproken persoon zijn anecdotisch bij elkaar. |
ons |
bevestigt deze interpretatie van samenzijn. |
gaan |
moet ws. gezien worden als een verwijzing naar de titel van de cyclus - samen op weg gaan - dit kan echter pas met zekerheid worden bepaald na volledige interpretatie. |
2. hechte |
wordt disjunct gebruikt: het betekenisaspect ‘stevig gebouwd’ is niet toepasselijk, wel: ‘betrouwbaar’. hechte wordt dan als eigenschap van de ‘U’ gezien (de waarde is verwant met die van aardsch 3). Tevens is hechte verschoven interpretabel, toegepast op geef: cf. ‘hechte vriendschap’. |
hand |
staat wat de karakteristiek (hechte) betreft, metonymisch voor de persoon van de U. |
tasten |
is schijnbaar in tegenspraak met hechte. |
|
tasten moet dan ook niet op hand betrokken worden, maar op geef: ‘zonder te aarzelen of het wel goed is’: de uitleg van de eventuele aarzeling volgt in 3. Het gebruik van het woord ‘aarzelen’ zou minder functioneel zijn. tasten suggereert onzekerheid ten aanzien van de relatie, ‘aarzelen’ alleen onzekerheid. |
3. ik ben |
introduceert het voornaamste thema van dit gedicht: de explicatie van de ik, d.w.z. hoe hij nu is: ik ben impliceert wellicht een ‘ik was voordien niet’. |
aardsch |
is een sleutelwoord in dit gedicht, zie ook de herhaling van 2 en 3 in 19 en 20. aardsch heeft voor de ik een bepaalde waarde (de uitleg volgt in 4-7), die positief moet worden geïnterpreteerd: immers, het |
| |
| |
|
‘aards’-zijn geldt als garantie voor de U om met de ik samen te gaan (zie 1). |
ik - verwant |
De herhaling van ik ben en zeer geeft aan, dat de twee helften van deze regel voor en na de komma voor de ik synoniem zijn. Dus: aardsch is een kenmerkende eigenschap van de U, te relateren aan hechte - een eigenschap die de ik nu ook bezit. |
4. hoort ge |
4-7 geeft een uitleg van aardsch (zie de dubbele punt na 3). In 4 probeert de ik nadrukkelijk (hoort ge: ‘let op’) een bewijs te geven van de ‘aardsheid’: hoort ge wijst erop dat de ik bang is dat de U twijfelt, er is noodzaak om haar te overtuigen. Ook bevestigt hoort ge dat zij anecdotisch aanwezig is. |
mijn stem |
De poging tot overtuiging begint met een voor de ik objectief bewijs, een verandering die de U kan waarnemen, kan horen. |
werd |
sc. ‘was dus eerst niet’. |
ruig |
moet in de context positieve waarde hebben, een waarde die verbonden kan worden met aardsch, omdat het daarvan uitleg, bewijs is. ‘grof, ruw’ past dan niet. Disjunct opgevat voldoen omschrijvingen als ‘onstuimig, hard, nuchter’ i.t.t. ‘dromerig (zie 9 vv.). |
5. mijn oog |
Deze regel kan niet meer afhankelijk zijn van hoort ge. Na het bewijs gaat de ik op uitleg over. |
gewet |
Voeg in werd 4. gewet staat metaforisch bij oog: ‘scherp gemaakt’. gewet maakt dat oog letterlijk als ‘scherp’ gezien moet worden. De nadrukkelijk aandacht die het oog krijgt is functioneel omdat het de nadruk, overtuigingskracht aangeeft die de ik aanwendt in zijn uitleg. |
aan grijze horizonten gewet |
concretiseert grijze horizonten, het woord functioneert dubbel in de regel. De grijze horizonten zijn het instrument, waaraan het oog gescherpt is. Het zijn in de context veelzeggend explicatieve woorden: horizonten horen bij een typisch aardsch landschap (zie voor de beschrijving van de niet-aardse ik 8 vv), het woord impliceert tegelijk ‘wijdheid’ en ‘begrenzing’. grijze doet meer dan de kleur van lucht in horizonten aangeven: de kleurwaarde (meerwaarde) moet als significatief worden beschouwd. Nu is grijs een niet-heldere, tusseninkleur. Men ziet dat steeds in 4-7 aardsch wordt omschreven met woorden die een aantal gemeenschappelijke aspecten hebben: ‘niet helder, niet glad’ (ruig), ‘zacht, onscherp’ (gewet). |
|
Deze noties, eigenschappen die de U bezit en die de ik zich eigen heeft gemaakt, vormen de ene component van de tegenstelling aardsch - ‘niet-aards’ waarop dit gedicht is gebouwd. |
|
gewet aan vestigt de aandacht op nog een functie van grijze horizonten: iets van grijze horizonten is overgegaan op, heeft zich meegedeeld aan mijn oog. Dus het oog is niet alleen gescherpt, gewet, maar gescherpt aan, heeft iets gekregen van de essentie van grijze horizonten: het oog is aardsch geworden. |
6. smedend |
Het tegenwoordig deelwoord geeft aan, dat het proces van het ‘smeden’ nog niet voltooid is (cf. werd 4). Na gewet treft men hier weer een woord dat ‘krachtige handarbeid’ suggereert, ‘inspanning’. |
|
Lijdend voorwerp van smedend en buigt is de daden enz. 7. |
buigt |
wordt absoluut gebruikt, niet ‘buigt in een bepaalde vorm, buigt |
| |
| |
|
tot’, maar ‘gespannen maakt’. Ook 6 en 7 maken deel uit van de explicatie van de aardsheid van de ik: het ‘smedend buigen’ moet als zodanig strekken tot bewijs. De ik impliceert dat zijn daden nu aan zijn wil onderworpen zijn. |
|
buigt en de verbaaltijd smedend buigt doen vermoeden dat de veraardsing van de ik een proces is dat nog aan de gang is, aangezien de daden nu bij voortduring aan de wil onderworpen moeten worden. |
mijn wil |
is metonymisch op te vatten als ‘ik’, pregnant voor ‘ik met mijn wilskracht’: nù is de ik krachtig en zelfbewust geworden. |
7. de daden - oog |
De regel constitueert een gemakkelijke metafoor voor ‘mijn handelingen, mijn woorden, mijn kijken’. De metafoor functioneert bij wijze van concentratie, en bovendien geeft daden concreter aan dat het hier om een bewuste handeling gaat. |
8. neen |
is vnl. te interpreteren samen met schuchter. De afzonderlijke ontkenning wijst weer op het nadrukkelijke van de poging tot overtuiging, en mogelijk op aarzeling bij de aangesprokene. |
schuchter |
moet wel persoonsvorm zijn, is dan afleiding van het adjectief, via een neologistisch werkwoord ‘schuchteren’. Dit is een typisch expressionistisch procédé; het effect is pregnantie, cf. bv. ‘wees niet schuchter’. De functie van schuchter is ook een enigszins andere dan waar de omschrijving met koppelwerkwoord toe in staat is: ‘schuchteren’ moet betekenen ‘zich op schuchtere, aarzelende wijze gedragen’. Hiermee wordt impliciet iets van de handelwijze van de U in deze situatie gesuggereerd: kennelijk ‘schuchtert’ zij wel. Meer overreding is nodig, de dubbele punt leidt deze in. |
9. ben |
Hier is ben hulpwerkwoord, de regel verloopt niet parallel met 3 waar een toestand werd aangegeven. Overigens wordt de parallellie door de herhaling van het woord ben wel gesuggereerd. |
ontdaan |
is ambigu. Letterlijk: ‘ont-daan’, ‘losgemaakt van’. Tevens heeft het een figuurlijke waarde, en hierin ligt een aanwijzing voor de reden van de ‘aardsheid’ van de ik: ‘van streek, ontsteld’. De ambiguïteit is nadrukkelijk, want afkeerig 10 heeft hetzelfde. In de figuurlijke interpretatie is ben weer koppelwerkwoord. |
overluchtse |
is een neologisme analoog aan ‘overzeese’: ‘over de luchten en verder, kosmisch’. Hier komt de tweede component van de tegenstelling aan de orde, die de verhouding tussen ik en U verduidelijkt: de U is aardsch, de ik was kosmisch georiënteerd en probeert zich nu ook op de aarde te richten. |
tochten |
Het woord herinnert aan de titel, en verlegt daardoor, naast de nadruk die overluchtse op zichzelf al krijgt, in tweede instantie het accent: ‘overlùchtse, d.w.z. niet aardse tochten’. |
10. afkeerig |
zie ontdaan. 1. ‘mij afkerend van’ (geeft ook aan dat dit proces nog steeds aan de gang is); 2. ‘weerzin hebbend tegen’. |
schaduwzeilen |
De samenstelling is niet eenduidig. -zeilen is in verband te brengen met tochten: 10-12 zou dan een uitleg zijn van overluchtse tochten. Ook maanrivieren 12 wijst op tochten in relatie met een boot. Het beeld roept een ik op die in een boot de kosmos bezeilt.Ga naar eind17. |
|
Het eerste lid van de samenstelling, en de aard van de samenstelling is echter moeilijker te bepalen. -zeilen geeft aanleiding tot een paar mogelijke analogieën: ‘een koers zeilen’: a. ‘naar een bepaald punt: naar schaduwen toe’; b. ‘zich oriënterend op een bepaalde windrich- |
| |
| |
|
ting zeilen: afhankelijk van schaduwen’ (cf. ‘zeezeilen’); c. ‘over iets, op iets zeilen: over schaduwen heen’. |
|
Er zijn meer mogelijkheden: d. ‘zeilen met schaduwen in plaats van zeilen’; e. ‘zeilen als een schaduw’; f. ‘schaduw in plaats van echt zeilen: gedroomd, irreëel zeilen’. |
|
a. geeft weer wat het woord overluchtse beter aangeeft, de interpretatie zou dubbel zijn. Ook langs wijst deze mogelijkheid af. |
|
b. is beter, vooropgesteld dat schaduw- hier een negatieve notie heeft. b) geeft het onechte van de kosmische fantasieën aan, en is integrabel met de wijze waarop de ik nu poogt deze verlangens van zich af te zetten (zie afkeerig). |
|
c. langs 11 maakt ‘over’ onmogelijk. |
|
d. lijkt nogal gezocht. |
|
e. geeft te weinig informatie om aannemelijk te zijn. |
|
f. is zeer wel mogelijk, schaduw- dan ook weer in negatieve zin opgevat. |
|
Rest dus ‘op de koers van schaduwen zeilen’ en ‘niet echt, gefantaseerd zeilen’. Beide interpretaties hebben gemeen de negatieve notie van afkeerig, en het woord schaduw- doet inderdaad weinig aardsch aan in de zin van wat dit woord in dit gedicht betekent: schaduw- staat voor het vage, onechte, weinig bewuste en krachtige dat de ik in zijn vroegere handelwijze verwerpt.Ga naar eind18. |
11. langs |
a. ‘over’ ‘hij vaart over regenbogen’. maanrivieren spreekt dit tegen. |
|
b. ‘hij vaart er langs, er aan voorbij’. |
wankelende |
is een dynamiserende metafoor bij regenbogen. De context maakt het waarschijnlijk dat, net als bij schaduw-, de bedoeling van wankelende denigrerend is. Men vindt hier dus geen beschrijving van ‘overluchtse tochten langs wankelende regenbogen’ met de notie ‘gevaarlijk’, want waarom zouden regenbogen voor een kosmisch georiënteerd ik gevaarlijk zijn? wankelende moet opgevat worden als uitdrukking van de fase waarin de ik nù verkeert, nu hij zich juist afkeert van die kosmische beleving: ‘nu wankelende’: wankelende geeft de twijfel aan die de ik nu voelt ten aanzien van zijn vroegere kosmische reizen. |
12. die |
Deze regel geeft aanleiding tot twee interpretaties, aangezien grammaticale homonymie optreedt. a. die is onderwerp; b. die is lijdend voorwerp. |
|
a. ‘regenbogen huifden dromen over maanrivieren, dromen werden door regenbogen’ enz.; |
|
b. ‘dromen huifden regenbogen over maanrivieren, regenbogen werden door dromen’ enz. |
|
Het woord huifden doet vermoeden dat de tweede interpretatie correcter is: ‘regenbogen zijn/worden over een ruimte heen gespannen’. Het beeld past visueel beter. |
droomen |
is dan onderwerp van de zin. droomen krijgt door huifden zelfstandigheid: droomen zijn creatief. De droomen maken het de ik, door hun creëren van regenbogen waar langs gevaren kan worden, mogelijk zijn tocht te ondernemen. De kosmische reizen vonden dus in de droom plaats. Dit voegt aan het beeld van de kosmische figuur een aspect toe: de tegenstelling kosmisch-aards wordt nu verbonden met de tegenstelling droom-werkelijkheid. |
|
Met de concretisering van droomen wijst de ik eigenlijk de |
| |
| |
|
verantwoordelijkheid van zijn kosmische houding af. Hier ontstaat een tegenstelling met wil 6: vroeger heeft de ik zich laten doen. |
huifden |
Van Dale: ‘spanden over’. |
maanrivieren |
Men kan twee plausibele relaties tussen het eerste en tweede lid van deze samenstelling leggen: ‘rivieren van de maan’, ‘rivieren als de maan’. De eerste geeft een wat detaillistische voorstelling van het kosmisch landschap, de tweede lijkt weinig zinvol; maar een combinatie van beide ‘rivieren als van de maan’ lijkt acceptabel. Niet dat maanrivieren met volledige zekerheid zo geïnterpreteerd moet worden, maar een interpretatie die passen wil in de context van de hier geschetste kosmische fantasie moet wel deze richting uitgaan.Ga naar eind19. |
|
Het beeld kan nu geparafraseerd worden: ‘de ik voer op de maanrivieren waaroverheen door dromen regenbogen waren gespannen’. |
13. dat |
is afhankelijk van zozeeren zoo 9 en 10. Nu begint het werkelijk ‘zich afkeren’. |
dezen nacht |
kan zijn ‘de nacht die nu nog duurt; maar ook ‘de afgelopen nacht’ - in dit laatste geval zou het nu dag zijn. |
die - verging |
verging wijst erop, dat het nu dag zou zijn (zie echter herfstelijke nachten 22). verging is pregnanter dan ‘voorbijging’: nu is dezen nacht de nacht, waarin de ik afscheid nam van de droom en zich naar de werkelijkheid toekeerde (uw open dag 18): er is wel degelijk een tijdperk definitief voorbij. Waarom als een bloem? |
|
Bedoeld moet zijn het plotselinge aspect van het verwelken van bloemen: ‘plotseling is de geur en fleur van de kosmische droom verwelkt’. |
|
dezen nacht moet ‘het uur van afscheid, de nacht die de kosmische periode afsloot’ betekenen. |
|
Waarschijnlijk is mede een allusie aan de lieflijkheid van de bloem, waarin dan een heimwee wordt uitgedrukt, een weemoed òm het afscheid. |
14. met |
‘met behulp van’, maar ook (zie 4) ‘door middel van’. |
harden |
Weer een woord dat op rekening van de aardsheid moet worden geschreven, zie smedend en gewet. |
wil |
Zie 6. |
het tasten |
geeft weer onzekerheid aan, cf. buigt 6: impliciet laat de ik blijken dat hij de weg naar de U niet zonder moeite en iets van spijt heeft afgelegd. |
enkels |
Sc. ‘mijn wil schoorde mijn tastende enkels’, èn ‘omdat mijn enkels tastten behoefden zij steun’. |
|
enkels staat weer metonymisch voor ‘ik’. In de regel is het tasten lijdend voorwerp van schorend, een schijnbaar onlogische constructie, die ontstaat door de concentratie van twee mededelingen tot één. |
schorend |
Sc. ‘schragend’. |
15. tuimelende |
Nu volgen een aantal zeer expressionistisch aandoende dynamiserende metaforen. tuimelende is waarschijnlijk adjectief bij wegen, maar is verschoven toepasbaar op mij.Ga naar eind20. In deze regels vindt projectie plaats: de gevoelens van de ik worden als het ware geobjectiveerd doordat ze worden overgedragen op zijn omgeving. |
wilde |
is weer een projectie, zie tuimelende. Men mag niet vergeten, dat visueel deze adjectiva ook dienen als beschrijving van wegen: het |
| |
| |
|
was een halsbrekende maar exuberante (wilde) tocht. |
brak |
bevestigt het bij wilde opgemerkte: de weg naar de vrouw is niet alleen letterlijk maar ook figuurlijk moeilijk af te leggen. brak is weer een dynamiserende metafoor, pregnanter dan bv. ‘baande’. |
16. steigerende rots |
Zie tuimelende, wilde: het adjectief is verschoven gebruikt. Het geeft tegelijk de exuberantie van de ik aan en de onbegaanbaarheid van de weg. |
|
steigerende is bovendien visueel integrabel: ‘als een paard op de achterbenen verheft de rots zich dreigend omhoog.’ |
17. wapperende |
Zie tuimelende etc.: verschoven geïnterpreteerd geeft wapperende ‘exuberantie’ aan. wapperende (transitief) is ook een vooraf schaduwing van bezeilde en zelfs op stroomen wel visueel toe te passen ‘het op en neer dansen van het water’. |
18. witte vlag |
Het beeld is tegelijk visueel: witte vlag = zeil; als figuurlijk: drukt triomf uit (vlag), en geeft de bedoeling aan van de ik: de witte vlag symboliseert de overgave aan de aardse vreugde die in dit gedicht het thema vormt. |
bezeilde |
Lijdend voorwerp van bezeilde is wapperende stroomen. Ook hier wordt de ‘reis’ met ‘zeil’ gekoppeld. Vergelijkt men schaduwzeilen 10 met dit bezeilde, dan benadrukt de vergelijking het verschil tussen de ik vroeger en nu (schaduw- naast witte vlag). |
open |
karakteriseert de U. Van Dale geeft een aanzet tot tal van mogelijke interpretaties: open lucht, open veld: ‘uw aardsheid’; open deur: ‘uw toegankelijkheid’; open oog, open hart: ‘uw helderheid’. |
dag |
wordt door bezeilde geconcretiseerd en zo voor de ik tot een concreet gemaakt doel. De twee polen in het vers worden door dag gecompleteerd: droomen 12 - werkelijkheid // nacht 13 - dag. |
|
releveert hoe zwaar de tocht was en hoe triomfantelijk het doel is bereikt. |
19, 20. |
herhalen 2-3; maar nu zijn de argumenten genoemd die toen nog moesten beginnen: de regels geven nu de triomfantelijke conclusie, in 2 en 3 hadden ze het karakter van een smeekbede. |
21. en |
geeft ws. toekomstvisie aan. |
|
Deze laatste regels vormen een anticlimax, temeer daar in de cyclus vers III nog volgt. |
|
Het zijn een voudige regels, die alleen verduidelijking maar nauwelijks interpretatie behoeven. |
eendre |
‘bij ons beiden dezelfde’ |
gebrand |
geeft de intensiteit van het ‘eender zijn’ aan. |
22. doorwaden |
Waarom land etc. met -waden verbonden? Wordt hier een nadrukkelijke tegenstelling geconstitueerd? Niet bedoeld kan zijn, dat hun gezamenlijke tocht moeilijk zal zijn, daarvoor is de toon van het geheel te triomfantelijk. De tegenstelling doorwaden - land functioneert niet. |
dit - nachten |
Binnen Blauwe Tocht II op te vatten als aanduiding van de ruimte. Ws. wordt hiermee het land van de U, het ‘aardse land’ bedoeld, hoewel nachten dan merkwaardig aandoet na open dag 18. |
|
herfstelijke dient als kwalificatie van land.Ga naar eind21. ‘doortrokken van herfstachtigheid, vol van (de) herfst’. Mogelijk heeft herfstelijke de notie ‘vochtig’, hetgeen doorwaden aannemelijk zou maken. De herfst heeft natuurlijk wèl romantische aspecten. |
23. vervoeren |
Zie Van Dale. Sc. ‘in vervoering brengen’. |
| |
| |
het |
sc. dit land |
met |
‘door middel van’. |
verheerlijkt hart |
Parafrase: ‘stralen onze triomf uit en dragen die zo over aan de omgeving’. |
|
Het ritme van de laatste regels, en de woordkeus, doen ineens veel conservatiever en omslachtiger aan, hetgeen afdoet aan de triomf die in 18 wordt uitgedrukt, en de herhaalregels bovendien minder opvallend maakt. |
| |
Atomistische interpretatie Blauwe Tocht III
1. Bevreemd: |
Het vers opent met een elliptische constructie. De lyrische situatie, zoals blijkt uit gij 1, is weer een ik die tot een U spreekt. De dubbele punt na Bevreemd geeft aan dat de vraag kunt - overbogen een uitleg van Bevreemd is, zodat niet geïnterpreteerd moet worden: ‘zijt gij bevreemd?’: de spreker moet bevreemd zijn. |
|
De vraag is nu, wie de woorden na Bevreemd uitspreekt. Voor een opening van een zelfstandig vers zou Bevreemd te cryptisch zijn. Aansluiting moet worden gezocht met Blauwe Tocht II. Maar als III een voortzetting is van II, dan kan het niet de ik uit II zijn die hier bevreemd is: de ik in II was aardsch geworden, en de U verwant. Het is onaannemelijk dat deze ik hier weer zou twijfelen en over de breuk der kernen spreken. Dan moet het de U zijn, die hier spreekt, als antwoord op de uitnodiging van de ik in II. Dit is te aannemelijker, daar zij immers ‘schuchterde’ II 8. Bevreemd kan, wat de lyrische situatie betreft, worden geparafraseerd als ‘Bevreemd sprak zij’. |
breuk |
overbogen maakt, dat breuk disjunct moet worden opgevat: een breuk in de gebruikelijke lexicale betekenis van het woord kan niet worden overbogen: ‘door een boog de kernen die gescheiden zijn samenbrengen’. |
kernen |
De context die de bedoeling van kernen bepaalt, wordt gevormd door 2 en 3, in wijdere zin zelfs door 2-5. Het uitgangspunt bij de bepaling van de waarde van een woord moet zijn, dat de waarde zinvol is binnen het geheel van het gedicht, m.a.w. dat het totale gedicht dus ook die waarde ondersteunt en in veel gevallen zelfs bepaalt. In deze eerste regel is nog weinig context geïnterpreteerd, en moet de interpretator vooruitgrijpen om de vraag: kernen waarvan? op te kunnen lossen. Om de interpretatie van dit gedicht niet te verward te maken wordt hier een conclusie gepresenteerd, die aan de hand van de contextuele bewijswoorden later zal worden toegelicht. |
|
M.i. staat kernen dan hier voor de ‘essentie van resp. de ik en de U’. |
overbogen |
sc. ‘verbinding slaan tussen’. |
2. wanneer |
a. wanneer kan afhankelijk zijn van overbogen. Dit impliceert dan dat de gescheidenheid onder bepaalde omstandigheden (wanneer) kan worden opgeheven. Hiertegen zijn twee argumenten in te brengen: |
|
1. 2 en 3 geven geen positieve situaties weer, maar negatieve, en 2. zie 4: de breuk [...] zij, d.w.z. kan niet worden opgeheven. |
|
b. wanneer kan afhankelijk zijn van breuk: 2 en 3 zijn een uitleg van |
| |
| |
|
breuk. De bezwaren tegen de bovenstaande interpretatie aangebracht, gelden hier niet, wanneer krijgt de waarde ‘aangezien immer’. |
sterren |
2 en 3 geven twee verschillende negatief op te vatten situaties weer. 2 constitueert een kosmische situatie: sterren. |
tegenkant'len |
- kant 'len: ‘zich omwentelen, een andere kant opdraaien’. tegen-: moet wel negatief worden opgevat. Samen: ‘zich van een verkeerde kant laten zien. Van Dale heeft wel ‘tegenkanten’: ‘zich verzetten’; deze betekenis speelt m.i. duidelijk mee. |
aan de lucht |
d.w.z. het tegenkant 'len wordt vanuit de aarde waargenomen, de negatieve bedoeling van de sterren is niet tegen henzelf maar tegen degene die naar ze verlangt, de ik uit II, gericht. (De ideale situatie, waarin de sterren nìet tegenkant 'len, wordt in 7-9 uitgewerkt.) |
3. en |
leidt een tweede negatieve situatie in. |
alle bloemen |
Deze regel geeft niet een kosmische, maar een aardse tegenslag weer. sterren en bloemen hebben gemeen, dat beide woorden een positieve waarde hebben. sterren staan voor de ik uit II als symbool voor de kosmische beleving (cf. zwaar van firmamenten), bloemen hebben dezelfde functie voor de vriendin, die nu spreekt. |
|
Gaat men er van uit dat 2 en 3 breuk der kernen expliceren, door wanneer aannemelijk gemaakt, dan leggen de positieve woorden sterren, bloemen, in deze regels kernen uit, en de negatieve (tegenkant 'len, anders luiden) verklaren breuk. |
anders luiden |
is een synesthetische metafoor: luiden kent bloemen het vermogen toe te ‘klinken’, evenals ook tegenkant 'len een zelfstandige handeling was, door de sterren verricht. |
|
De bloemen ‘luiden anders’ dan de stem van de ik in II, m.a.w. de vriendin ontkent hier dat deze ik wèrkelijk aards geworden zou zijn. |
dan uw stem |
II 4 geeft mijn stem werd ruig, deze regel moet daar naar verwijzen. In 2 en 3 wordt de breuk der kernen door de vriendin op dubbele wijze aangetoond, in 2 met een kosmische illustratie, in 3 met een aardse. |
|
Wanneer men zou aannemen dat hier niet de vriendin maar de ik aan het woord was, zou uw stem de stem van de vriendin moeten zijn, die juist nièt ‘anders luidt dan bloemen’: alleen wanneer in 1-3 de vriendin spreekt is deze regel interpretabel. |
4. neen, neen |
Gezien vriendin is nu de ik weer aan het woord. III is een samenspraak. De herhaling van neen levert een definitief argument om 1-3 te interpreteren als gesproken door de vriendin. Wanneer men in 1-3 de ik als spreker zou interpreteren, zou nu de situatie ontstaan dat deze, na de zekerheid van II, in III begint met twijfel en vervolgens de eigen twijfel weerlegt, hetgeen niet erg plausibel is. |
zij |
conjunctief, geeft acceptatie weer. De vriendin heeft de wezenlijke verschillen tussen beide personen uitgelegd, en de ik accepteert dit. |
5. maar |
legt de acceptatie in zij uit, de ik opent de weg naar een compromis, een ander gebied waarop beiden elkaar kunnen benaderen. |
herheugt |
‘heugde mij al eerder, en nu weer’. Mogelijk speelt ‘heuglijk’ mee, d.w.z. ‘ik was het niet vergeten maar in dit verband herinner ik het me als iets belangrijks’.Ga naar eind22. |
de stilte |
Is er verband met luiden? Dit lijkt onwaarschijnlijk, stilte moet een positieve waarde hebben (maar), dus kan niet bedoelen ‘de afwezigheid van het gebruikelijke Iuiden’. stilte moet wel een voor de |
| |
| |
|
ik waardevolle eigenschap van de U zijn. |
tuinen |
Het meervoud geeft aan dat tuinen niet letterlijk mag worden geïnterpreteerd. Nu kan wel verband met 3 worden gelegd, nl. dat bloemen en tuinen karakteristiek zijn voor het wezen van de vriendin. Als men tuinen symbolisch interpreteert voor ‘haar innerlijk’, dan heeft stilte wèl een functie ten aanzien van luiden:het is juist de stilte van haar wezen die de verbinding kan leggen tussen de U en de ik, en vertroosting kan bieden ondanks de breuk der kernen. |
6. nu |
moet afhankelijk zijn van herheugt, niet van stilte. Een interpretatie ‘nu is er smart en geen stilte meer’ is zinloos. nu krijgt dan de waarde van ‘omdat nu’. |
smart |
wordt geconcretiseerd door sloeg. Deze regel beschrijft de situatie en houding van de vriendin.Ga naar eind23. |
dit jaar |
Door deze woorden krijgt het gedicht duidelijk epische trekken. Waarom heeft zij dit jaar geleden? Een aanwijzing ligt mogelijk in de context: weergekeerd 7; er kan wel bedoeld worden dat de ik een jaar is weggeweest. |
duister |
karakteriseert de gemoedstoestand van de U: ‘haar ogen zijn duister’. Ook kenschetst dit woord de lyrische situatie: een overredend ik spreekt tot een somber U. |
sloeg |
is een dynamiserende metafoor met negatieve notie van gewelddadigheid. cf. bv. ‘wonden slaan, met blindheid slaan’. |
7. en |
zet maar 5 voort. De nu komende regels belichten het wezen van de ik zoals hij nu is, na 5 en 6 die vooral over de U handelden. |
weergekeerd |
is pregnanter dan ‘teruggekomen’ of iets dergelijks, -gekeerd geeft aan dat de ik bewust heeft willen terugkomen, thuiskomen. |
huiverende |
bezielt hoogten. Ws. moet huiverende overgankelijk worden geïnterpreteerd: ‘huiveringwekkende’. Toegepast op hoogten constitueert huiverende een vaker aangetroffen projectie: de emotie van het gezichtspunt wordt geobjectiveerd door toekenning ervan aan het object dat die emotie veroorzaakt. |
hoogten |
Met hoogten worden ‘kosmische hoogten’ bedoeld, zie firmamenten. |
8. koel |
weergekeerd - firmamenten moet verbonden worden met mij, niet met het lot. koel geeft de gemoedstoestand aan van de ik, met een synesthetische metafoor. De waarde van koel is uit enerzijds weergekeerd en huiverende, anderzijds uit hoogten en firmamenten af te leiden: ‘zonder heimwee, losgemaakt van vroegere ambities, in een positieve berusting keert de ik op aarde terug.’ |
maar |
geeft aan dat koel positief moet worden opgevat. |
verheerlijkt |
wordt uitgelegd door zwaar van firmamenten: de kosmische beleving die hij heeft doorgemaakt heeft de ik positief beïnvloed. |
zwaar van |
De positieve betekenisaspecten van zwaar moeten hier worden toegepast (cf. ‘zwanger’), niet de negatieve (cf. ‘bezwaard’). |
firmamenten |
Het meervoud geeft de expansie van de kosmische reizen aan: de ganse kosmos. In dit licht wordt 2 zinvol vanwege het contrast. |
9. dreef |
Onderwerp van dreef is het lot, dat door dreef wordt bezield. dreef geeft aan, dat achter de handeling van het lot een kracht zit, maar een kracht die overeenkomt met de eigen wens van het gezichtspunt: zingend. |
mij |
De plaats van mij is vreemd, men zou verwachten dat mij en het lot |
| |
| |
|
in omgekeerde volgorde zouden staan. De redenen hiervoor zijn o.m. van ritmische aard; in ‘dreef het lot mij’ wordt het lot niet gereleveerd. |
u |
heeft eveneens een vreemde plaats: te verwachten was dat het na zingend zou staan, dat bij mij hoort. Maar zingend na lot lijkt dan bij lot te horen, een onterechte interpretatie die plausibel zou lijken door de bezieling. Ook in bovengenoemde alternatieve volgorde ‘dreef het lot mij u zingend’ zouden mij en u vlak naast elkaar staan. |
zingend |
moet op mij worden betrokken. |
|
Het verduidelijkt de gemoedstoestand van de ik, de positieve noties in 8 konden nog betrekking hebben op de kosmische gevoelens zelf, zingend geeft aan dat ook het afscheid daarvan reden geeft tot vreugde. |
10. laat ons |
Deze aansporing ontstaat op basis van het bovengegeven compromis. De uitleg van de ik is voltooid. |
den stroom |
bevarenscheidt stroom van de rest van de metafoor: stroom wordt nu gereleveerd, en leidt een meerwaarde-gebied in dat vaker is aangetroffen.Ga naar eind24. |
|
stroom heeft de meerwaarde ‘hartstocht’. |
bevaren |
werkt de ‘stroom/boot’-metaforiek uit. |
van den nacht |
versterkt de meerwaarde van stroom: de nacht is de tijd die voor hartstocht de geschiktste is. Zo krijgt niet alleen stroom nadruk, in het visuele beeld ‘een stroom bevaren’, maar sterker: ‘de stroom van de nacht bevaren = hartstocht beleven’. Beide interpretaties liggen verankerd in de van-metafoor: ‘de nacht is een stroom’. |
11. omhoog het zeil! |
Het visuele beeld wordt voortgezet, maar de nu volgende passage - 16 moet metaforisch worden opgevat. Het is nl. niet aannemelijk dat de gelieven nu anecdotisch in een handig gereedliggend bootje stappen (een fregat zelfs). omhoog het zeil is een aansporing voor de U, om de ‘reis’ te laten beginnen. 11-16 constitueren een uitvoerig uitgewerkte metafoor die niet in onderdelen anecdotisch ‘herleid’ kan en moet worden, noch uitsluitend symbolisch moet worden geïnterpreteerd: zeil hier ‘staat’ niet voor een bepaald onderdeel van de hartstocht of iets dergelijks. 11-16 zijn een lyrische uitweiding op basis van de ‘stroom/boot’-metaforiek. |
hoort ge |
Dit kan zij inderdaad horen: het moet wel avond zijn, en zij is aanwezig. hoort ge verduidelijkt de lyrische situatie. |
de avond |
Naast ruischt zou men niet avond, maar ‘wind’ verwachten. ruischt is een metafoor die tweeledig werkt: het ruisen van de wind heeft zich uitgebreid tot de hele avond, er treedt een expansie van het ruisen op. Nu heeft ruischt meerwaarde: vaker werd met ‘ruischen’ een extatisch geluksgevoel aangegevenGa naar eind25.; hierdoor ontstaat tevens projectie: ‘de hele avond deelt hun gevoelens’. |
ruischt |
vervult een driedubbele functie. |
|
1. louter auditief: het ruischt, de U en de ik kunnen het horen, ‘de wind maakt een ruisend geluid’. Deze interpretatie is anecdotisch. |
|
2. Binnen de stroom-metaforiek: ‘de wind die nodig is om te varen, ruist’. |
|
3. avond (in plaats van ‘wind’) legt de nadruk op de meerwaarde van ruischt, en geeft extatisch geluksgevoel en projectie aan. |
12. o! |
leidt een ellips in, die zich tot 16 voortzet. |
|
o! wordt als uitroep gebruikt, geeft uiting aan de emotie die wordt |
| |
| |
|
veroorzaakt door wat na o! wordt uitgelegd. |
doorwaaid |
releveert de notie ‘wind’ in ruischt. |
|
De metaforiek wordt verrijkt: naast stroom en ruischt komt er nu ‘wind’ bij via doorwaaid. Van Dale geeft o.m. ‘aan de invloed van de wind blootstellen’: ‘de wind heeft ons geheel doorwaaid’. |
|
Het verleden deelwoord geeft aan dat doorwaaid een toestand is. doorwaaid geluk wordt uitgelegd na de komma: dit - fregat: doorwaaid heeft dus betrekking op iets dat er al is, waar de wind mee heeft gespeeld, ‘ons geluk’ is niet breekbaar want doorwaaid. |
|
doorwaaid concretiseert geluk, een concretisering die in de tweede helft van de regel begrijpelijk wordt. De meerwaarde van doorwaaid, behalve ‘hecht, onverwoestbaar’ is ook ‘onstuimig’ (‘wind’). |
geluk |
dit wapperend fregat wordt gelijk gesteld met geluk: een aanwijzing dat men de passage metaforisch moet opvatten. Binnen de ‘stroom’- metaforiek staat de ‘boot’ hier voor geluk. |
wapperend |
past in het uitgewerkte beeld ‘de zeilen wapperen’ (metonymisch), maar ook heeft wapperend weer meerwaarde (‘wind, vlag’), en allitereert het met doorwaaid. |
fregat |
Een oorlogsschip zal niet zijn bedoeld, het betekenisaspect ‘driemaster’ is wel toepasselijk: ‘een prachtig schip met tal van zeilen’. |
13. voor haar |
Met haar wordt het fregat bedoeld; voor: sc. ‘voordien, vroeger dan’. |
de ruimte |
attendeert weer op het metaforische aspect van 10-16. Het beeld is fraai: de totale ruimte kan in hartstocht worden bevaren. Het compromis van de ik wordt hier in ruimte duidelijk: het gezichtspunt ziet het meeste heil in een vereniging van aardse en kosmische beelden. |
kerfde |
De onvoltooid verleden tijd doet vreemd aan. Wordt bedoeld, dat het fregat de ruimte al eerder gekerfd heeft? Dit zou impliceren dat de U en de ik elkaar al vroeger gevonden hadden, zie echter 15-16 die dit ontkennen. Het rijm met derfde 15 zal de verbaaltijd wel moeten verklaren, tenzij men de oplossing zoekt in de interpretatie ‘geen boot vóór haar kerfde zo de ruimte als deze doet’. Dan is 13 een in elkaar geschoven constructie. kerfde heeft gewelddadige betekenisaspecten die niet toegepast moeten worden (cf. ‘door de golven sneed’).Ga naar eind26. |
14. en |
is nog afhankelijk van geluk, en verbindt geluk dat verbonden was met fregat, nu met ‘uw aanwezigheid’. |
15. nimmer derfde |
hier is de verbaaltijd wel functioneel: ‘tot op heden’. |
16. wijl |
gij, nimmer, derfde en wijl doen archaïsch, dichterlijk aan. |
bezat |
ontkent een vroegere verhouding tussen U en ik, die toch in 6 en 7 wel werd gesuggereerd. |
|
bezat moet daarom absoluut worden opgevat: ‘wezenlijk bezat, absoluut bezat’: de regel herinnert aan de breuk der kernen zij. |
17. nu |
Gezien zachte is het waarschijnlijk dat hier de vriendin weer spreekt. nu maakt dit aannemelijk: na de uitleg en aansporing van de ik accepteert zij het compromis. |
goed |
geeft een conclusie van het thema van dit gedicht: goed omvat zowel het compromis als de hartstocht. |
hier is |
Nu volgt een variant op de herhaalregels II 2-3 en 19-20. Tegenover geef mij II 2 en 19 is hier is een antwoord, dat wel door de vriendin gegeven moet worden. Deze regels wijzen duidelijk op een epische |
| |
| |
|
continuïteit tussen II en III. |
zachte |
Zie I 12 zachten tocht: ‘zachtheid’ is een eigenschap van de vriendin, die hier aan het woord moet zijn. |
hand |
Het rijm binnen dit meest lyrische stuk versterkt de directe verbeelding van de emotie. Afgezien van 12-18 rijmt dit gedicht (evenals I en II) niet. Een tweede functie van het rijm is, dat het de herhaalregels met het lyrische stuk verbindt en de cyclus afrondt; doordat III 17 ten opzichte van II 2 en 19 varieert, rijmen hier de laatste twee regels. |
18. gij |
Deze regel kan zowel door de vriendin, als door de ik worden uitgesproken. M.i. is de variatie op ik ben II 3 en 20, parallel aan de variatie van hier is op geef mij, een aanwijzing voor de opvatting dat de vriendin hier spreekt. |
|
Dan accepteert zij de ik hier wezenlijk, en besluit de cyclus met een samengaan van beide gelieven.Ga naar eind27. |
|
BLAUWE TOCHT |
Na lezing van de cyclus is wel duidelijk dat met Tocht niet wordt bedoeld uw zachten tocht I 12; evenmin de overluchtse tochten van de ik II 9; maar de tocht die aangekondigd wordt in II 21-23, hoewel het woord daar niet wordt genoemd; en waarvan wederom sprake is in III 10 vv: de tocht die de gelieven samen zullen gaan ondernemen. Curieus is wel, dat de titel betrekking heeft op een gebeurtenis die anecdotisch in het gedicht niet plaatsvindt! Het woord ‘tocht’ wordt wel dichterlijk gebruikt voor ‘hartstocht, verlangen’: het is zeer waarschijnlijk dat Tocht deze waarde heeft.Ga naar eind28. Blauwe is, vooral wanneer men Tocht mede met bovenstaande waarde opvat, niet moeilijk te interpreteren. I 10 onthult de chiffrewaarde van ‘blauw’ immers duidelijk: ‘puur geluk’. |
| |
Literaire werkelijkheid
1 Lyrische situatie Blauwe Tocht I
In I worden twee personen genoemd: de ik (mij 14) en de U, vriendin 3,11. De ik, het gezichtspunt, manifesteert zich pas in 3, hetgeen de eerste twee regels de functie van kwasi-objectieveGa naar eind29. inleiding geeft. 1 en 2 staan temeer apart, daar het gedicht in 3 overgaat in de directe rede, minstens tot 17. In I is het gebruik van de directe rede te curieuzer, daar de gestelde vragen (is dit 3, en dit 11) retorisch zijn: het antwoord ligt in de vragen zelf besloten.
Dit roept het probleem op van de verhouding tussen de genoemde personen. De ik spreekt wel tot zijn vriendin, maar uit de context blijkt, dat de vrouw in het gedicht nìet aanwezig is: 14 zonder u; 3-13 zou zinloos zijn als zij aanwezig was. De vrouw wordt dus aangesproken terwijl zij er anecdotisch niet is: haar aanwezigheid in de herinnering van het gezichtspunt wordt opgeroepen door der linde groene ademing. De visie op de U is die van het gezichtspunt. Dit gezichtspunt is een ik die door een dorp heenloopt, en vergeefs probeert in dit dorp haar beeld terug te vinden. De presentatie geschiedt van op een afstand: het gezichtspunt spreekt slechts eenmaal indirect over zichzelf (mij 14) maar het dorp en zijn herinneringen, het thema van het gedicht, worden van buitenaf gezien. Wel is I in hoge mate subjectief, op wellicht 1 en 2 na, die objectiever lijken. Let men echter op de structuur van I, dan ziet men dat 14 expliciet vermeldt wat in
| |
| |
1-2 wordt uitgedrukt, zodat na de interpretatie van het gedicht 1 en 2 gezien moeten worden als een visie van het gezichtspunt op het dorp: in dit licht is klagen een fraai voorbeeld van projectie van de gevoelens van de ik op het dorp.
De vriendin wordt subjectief gekarakteriseerd, door de ik en in herinneringsbeelden. De selectie is significant. Ook de aard van de verhouding tussen ik en U (over het standpunt van de U ten aanzien van deze verhouding wordt in I niets gezegd) draagt bij aan de subjectiviteit: de ik ziet de vrouw bekleed met magisch creatieve eigenschappen die als feiten worden voorgesteld: in 3-13 zijn de straat en de weg getransformeerd door haar aanwezigheid.
De woorden die op de vrouw betrekking hebben, behoren tot twee categorieën: woorden die hartstocht en exuberantie aangeven, en woorden die, meestal meerwaarden, haar specifieke aard beschrijven. Naast lach - fonkelende bloesem 4; vuur 7 en vlam 15 vindt men grijze, zachten tocht 12; schaduwen 16; waaien 16; schemerenden gang 17.
De woorden uit de tweede groep hebben, tevens gelet op de meerwaarden, aspecten gemeen: iets indirects, niet-fels, iets van zachtheid en weldadige beschutting. Hieronder zal blijken, dat deze karakterisering blijft functioneren in II en III.
| |
Lyrische Situatie Blauwe Tocht II
De genoemde personen zijn dezelfden als in I: ik (o.a. 3), u (o.a. 3) maar er is een persoon bijgekomen: ons 1.
II begint met dit ons, wat meteen wijst op een verandering in de situatie ten opzichte van I: de U is nu wel aanwezig. In de tekst blijkt dit duidelijk: uit de aansporingen (geef mij 2, 19) en sterker nog uit het feit dat ze hem kan aanraken (tasten 2, 19) en horen (hoort ge 4, in de context gebruikt als bewijs voor de verandering die in de ik heeft plaatsgevonden), en uit het feit dat ze kennelijk reageert: neen, schuchter niet 8. De directe rede heeft in II dan ook een andere functie: niet retorisch (I), maar explicatief. De vriendin wordt nauwelijks beschreven in II, dit vers handelt uitsluitend over het gezichtspunt zelf. Van de U wordt alleen gezegd hechte hand 2, 19; dat zij aardsch is 3, 20; en uw open dag 18. Dit impliceert dat alle ‘aardse’ woorden indirect op de U betrokken moeten worden.
Het gezichtspunt in II, sprekend over zichzelf, stelt zich dus niet op een afstand op maar presenteert van binnenuit, en, zoals welhaast niet anders kan, subjectief. Deze subjectiviteit is gelegen in de overredingskracht, maar ook bv. in het gebruik van meerwaarden. De ik belicht zichzelf in twee verschillende stadia. Ook hij is aardsch (geworden). Zijn aardsheid moet blijken uit woorden die iets stevigs, hards, iets van krachtsinspanning gemeen hebben: ruig 4, gewet 5, grijze 5 (cf. I grijze vuur van de U gezegd), horizonten 5, smedend 6, buigt 6, daden 7, harden wil 14, schorend 14.
Niettemin verraadt het gezichtspunt dat dit aards-zijn hem moeite kost in tasten 14; ook de weg naar de U toe is moeilijk en gevaarlijk: 15-17, maar wordt enthousiast ondernomen.
Dit tweede vers van de cyclus is uit contrasten opgebouwd (de ‘ik-nu’ tegenover de ‘ik-vroeger’), die echter door het gezichtspunt zelf in tasten 14 min of meer worden ontkend. Niettemin wordt het vroeger kosmische stadium met kracht afgezworen: ontdaan 9, afkeerig 10.
Stelt men ik en U in dit vers tegenover elkaar, dan ontstaan de volgende tegenstellingen:
overluchtse tochten tegenover aardsch; droomen tegenover werkelijkheid; en
| |
| |
‘nacht’ tegenover uw open dag.
De presentatie van het vers is nadrukkelijk: er is de ik veel aan gelegen de U te overtuigen; dat dat nodig is bewijzen tasten 2, 19 en schuchter niet 8: kennelijk ‘schuchtert’ zij wèl. De nadruk blijkt uit de opbouw in stelling en bewijs: 4-7 met zelfs auditief bewijs 4, en nogmaals explicatie 8-18, daarna de aansporing van 2-3, herhaald in 19-20.
| |
Lyrische Situatie Blauwe Tocht III
Dezelfde personen als in II worden genoemd: ik (o.a. 15), u, vriendin (15, 4) en ons (10). De situatie is ook dezelfde: de vriendin is aanwezig: hoort ge 11; maar, zoals de atomistische interpretatie heeft aangetoond, spreekt zij in 1-3, in 17, en waarschijnlijk in 18. Dit maakt haar echter niet tot gezichtspunt. Het gezichtspunt is ook in III nog steeds de ik, die haar directe rede inlast.
Ook wanneer we letten op de wijze waarop zij zich uitdrukt in 2-3, waar ze de verschillen tussen hen beiden uiteenzet (sterren, bloemen), blijkt uit de waarden duidelijk dat zij geen gezichtspunt is.
Een ander verschil ten opzichte van I en II is, dat het ons in III de meeste aandacht krijgt. Waar de ik over zichzelf spreekt, geeft hij meer een beschrijving van samenvattende aard (6-10) dan een explicatie als in II. Wel is de ik in hoge mate betrokken bij de verhouding, subjectief, zoals blijkt uit de uitgewerkte lyrische ‘stroom’-metafoor 10-16.
Aan de in I en II gegeven karakteriseringen voegt III wel een en ander toe. De vriendin wordt in verband gebracht met tuinen en stilte 5: deze woorden passen in het beeld van I. Nieuw is de beschrijving van haar gemoedstoestand: smart 6, oogen duister 6.
Waar II een pleidooi was voor de aardsheid van de ik, die passen moest bij die van de U, komen beiden in III (zie breuk der kernen) meer tegenover elkaar te staan.
Maar juist deze breuk is in III geen beletsel voor wezenlijk contact: de breuk der kernen zij 4. Het gezichtspunt werkt toe naar een compromis, dat een hartstochtelijk extatisch samenzijn (10-16) mogelijk maakt. Dat de vriendin dit compromis aanvaardt, blijkt uit 17 nu is het goed. De slotregels variëren de herhaalregels uit II, op een wijze die plausibel maakt dat hier de vriendin aan het woord is: mijn zachte hand en gij zijt.
Waren de regels in II dus explicatie, hier constitueren zij een climax waarin verbondenheid wordt uitgedrukt.
| |
2 Tijd Blauwe Tocht I
Hoewel de verbaaltijd in I constant is, nl. overwegend tegenwoordige tijd (behalve deind' 8) speelt de tijd in dit gedicht een belangrijke rol.
Er is tegelijk van twee verschillende tijden sprake: van het nu, en van het verleden. Het verleden wordt verbeeld in de herinnering van de ik, hetgeen ook de verbaaltijd heden aannemelijk maakt: voortdurend contrasteert het gezichtspunt het nu (1-2 en is dit...en dit) met zijn herinnering, die hij oproept, en die een mate van actualiteit verkrijgt door het contrast. Het heden speelt een rol in 1-2, 14 en 18-20. In 3-17 vindt men heden en herinnering naast elkaar. Beziet men de aard van de herinneringen, dan blijken er twee soorten te zijn: algemene herinneringen en specifieke. De laatste soort is verantwoordelijk voor de enkele onvoltooid verleden tijd: deind' en voor een andre nacht 8; ook dier nachten 19 kan naar specifieke herinneringen verwijzen. De algemene herinneringen hebben
| |
| |
dit gemeen, dat zij het aspect ‘altijd’ hebben: ook dit verklaart de verbaaltijd heden.
Het structuuraspect tijd is, zoals uit het voorgaande blijkt, in hoge mate relevant voor dit gedicht.Ga naar eind30.
Rest nog de genoemde tijd. In 4 lijkt daags in oppositie te staan tot sluimering 1, maar schemering 5 en andre nacht 8 maken duidelijk dat het herinneringsniveau alle uren van de dag bestrijkt. Met het nu is het moeilijker gesteld: sluimering kàn erop wijzen dat het nu avond/nacht is, maar met zekerheid is dit niet te zeggen: de sluimering van de huizen kan ook zijn veroorzaakt door de afwezigheid van de vriendin, net als het klagen van de straten.
| |
Tijd Blauwe Tocht II
De verbaaltijden in II lopen meer uiteen: men vindt hier zowel heden (kom 1 enz.), als verleden (werd, gewet).
Nu figureren in II ook twee tijden naast elkaar, hetgeen verband houdt met het thema: de ‘ik-nu’ tegenover de ‘ik-vroeger’.
De tegenwoordige tijd geeft het ‘nu’ aan: aansporing (kom 1), uitleg (ik ben 3) en in 21-23 waarschijnlijk toekomst, een visioen van de ik, dat zal moeten worden opgevat als verlengstuk van de aansporingen, en niet als ‘nu’, want na II volgt nog III en in III wordt, voorlopig althans, niet gedaan wat II 21-23 suggereert. De verleden tijd valt ook uiteen in twee aspecten: het verdere verleden (huifden) van het kosmische stadium, en het nabije verleden (verging, brak, bezeilde), waarin de ik naar de U terugkeerde. De afwisseling in verbaaltijden bevestigt de atomistische interpretatie van II.
Wel zit er een probleem in de genoemde tijd. Het enige houvast is dezen nacht 13. verging wijst erop, dat dezen nacht voorbij is. De vraag rijst nu, of in combinatie met I iets duidelijk wordt over het tijdsverloop in beide verzen. herfstelijke nachten 22 zegt niets, kan kwalificatie van dit land zijn. De verleiding bestaat, aan de hand van sluimering I 1, nu te concluderen, dat het in I nacht was. Dan kan men vervolgens een andre nacht I 8 niet in oppositie tot bij schemering I 5, maar in oppositie met sluimering 1, de nacht waarin I speelt, interpreteren. Het zou dan I zijn, waaraan II met dezen nacht refereerde: ‘het bezeilen’, de terugtocht van II 13-18, zou zijn beschreven in I.
Helaas is er in I te weinig materiaal dat deze hypothese bevestigt. Integendeel zelfs: de inhoudelijke aspecten van I wijzen nergens op de extase van de reis, die de ik op weg naar de vriendin onderneemt: het thema van I is juist het gemis van de vriendin - nu zou dat op zichzelf nog passen - en wel op de plek waar zij vroeger met de ik vaak was en nù niet is. Daarom moet die reis tijdens I al zijn afgelopen, dit dorp I 14 ìs de plaats van bestemming, een andere conclusie is niet mogelijk. We moeten dus concluderen dat de ik in II 13-18 refereert aan gebeurtenissen die vóór I hebben plaatsgevonden. Anecdotisch construerend is de volgende van gebeurtenissen in I en II dan: kosmisch stadium (zie II 9-12), nachtelijke terugreis naar vriendin (zie II 13-18), aankomst in het dorp zonder haar vooralsnog te vinden (I), gesprek bij hun ontmoeting (II).
| |
Tijd Blauwe Tocht III
De verbaaltijd in III levert weinig problemen op. Het ‘nu’ is een voortzetting van dat in II (kunt, nu is het goed), maar de avond ruischt 11 wijst erop dat het in III (dus ook in II) avond is; de stroom [...] van den nacht 10 bevestigt deze veronderstelling. Dit spreekt dezen nacht II 13 niet tegen: het is heel wel mogelijk
| |
| |
aan de afgelopen nacht met het woord dezen te refereren.
Mooi valt in III het opschuiven van het nu, de ontwikkeling in het heden te volgen aan de hand van de stadia in de redenering: Bevreemd (de vriendin spreekt) 1-3; breuk-zij 4; maar 5; en ik 7-9; lyrische aansporing 10-16; nu is het goed 17-18 (weer spreekt de vriendin).
Men moet wel aannemen dat III 7-9 II 13-18 herhaalt.
De genoemde tijd in III 6 dit jaar levert een anecdotisch probleem op. De ik spreekt van het afgelopen jaar, en constateert dat de vriendin toen verdriet had. Tenzij men aanneemt, dat gerefereerd wordt aan een niet uitgewerkt verder verleden dan waarvan elders in dit gedicht of de cyclus sprake is, kan men waarschijnlijk achten dat met dit jaar de gescheidenheid van de ik wordt bedoeld. Dan is het mogelijk de constructie van de anecdote nog wat uit te breiden:
1. | Verhouding ik-vriendin in het verleden (III herheugt, I herinneringsniveau). |
2. | Kosmisch stadium van de ik (II 9-12, III gedeelte van 7-9). De vriendin lijdt (III 6). |
3. | Triomfantelijke nachtelijke terugtocht (III 13-18; III 7-9). |
4. | Aankomst in het dorp, zonder vriendin (I niveau van het nu). |
5. | Gesprek bij hun ontmoeting, avond (II, III niveau van het nu). |
Over het eerste stadium, hun vroegere verhouding, geeft III volgens deze opvatting van III 6 nog meer informatie: de ik heeft de vriendin nooit werkelijk bezeten (nooit bezat 16).
Of deze constructie van de anecdote functioneel is binnen de epische structuur van de Blauwe Tocht als geheel, zal nog moeten worden onderzocht.Ga naar eind31.
| |
3 Ruimte Blauwe Tocht I
Blauwe Tocht I creëert een specifieke ruimte, die herhaaldelijk in het vers wordt genoemd: Huizen 1; de straten 2; de straat 3; die 4; die 5; die 8; de weg 11; dit dorp 14. Ook de linde 18 geeft een specifieke plaats aan.
Deze uitvoerige plaatsaanduidingen zijn in het thema verankerd, zoals het in 14 wordt uitgedrukt: dit dorp is zonder u mij vaag en vreemd. De ruimte in I is driedimensionaal op twee niveaus: zowel in het ‘nu’ (de wandelende ik) als in de herinnering, waar de vriendin diezelfde ruimte transformeert. Zo krijgt de straat 3-10 driemaal in de herinnering, eenmaal in het ‘nu’ gestalte. Eveneens in de structuur geïntegreerd is de positie van het gezichtspunt in de ruimte. In de interpretatie bleek, dat het gezichtspunt zich voortbewoog door het dorp, en wisselend een overzicht dan weer een detail van de ruimte presenteerde. Ik herhaal de relevante passages: 1 Huizen: de ik bekijkt één straat; 2 de straten: een meer panoramisch overzicht, het sluit de indruk op het gezichtspunt van het heden af; 3 de straat: de visie is versmald; 11 de weg: de ik heeft zich verplaatst, de straat is in een weg uitgelopen, de visie is nog steeds smal (3 en 11 contrasteren nu en herinnering); 14 dit dorp: een totaaloverzicht. Deze regel is de kern van het vers, zij geeft het thema aan; 18 de linde: presenteert een specifieke plaats en geeft de motivatie voor het hele gedicht.
Nog een opmerking over de projectie in 1 en 2: deze projectie ontkracht de driedimensionale ruimte niet, omdat het een specifieke ruimte is waaraan de gevoelens van de ik verbonden worden. Bovendien is het gedicht lineair zo geprogrammeerd dat pas na 18 blijkt dat in 1 en 2 projectie optreedt. De projectie hier is geen aspect van de ruimte.Ga naar eind32.
| |
| |
| |
Ruimte Blauwe Tocht II
In II speelt de ruimte een andere rol. Van driedimensionale ruimte is hier geen sprake tenzij in de slotregels (21-23 dit land), in ieder geval is deze ruimte dan niet specifiek - òf men moest aannemen dat de ruimte uit I ook in II wordt verondersteld, wat gezien de afwezigheid van de vriendin in I niet plausibel lijkt. De verdere ruimte in II wordt gesuggereerd door de argumenterende woorden van de ik, en wel met verschillende functies. horizonten functioneert door de aardse ruimte en beperking die het aangeeft, binnen de karakterisering van de ik; overluchtse tochten - maanrivieren suggereert de kosmische vergroting van de ik, en staat dus ook in functie van de karakterisering; wegen, rots en stroomen vertellen van de moeilijke tocht die de ik heeft afgelegd. Tot driemaal toe staan ruimtesuggesties in dienst van de uitleg en de overreding door het gezichtspunt, die het thema van het vers vormen. De verhouding tussen thema en ruimte is echter anders dan in I: daar waren beide aspecten wederzijds afhankelijk, hier dient de ruimte ter illustratie van het thema.
| |
Ruimte Blauwe Tocht III
III heeft minder ruimtelijke aspecten dan II, maar is ook meer met II verbonden, zodat hier wel dezelfde ruimte kan worden aangenomen. In sterren - lucht en in 5 tuinen treedt ruimtesuggestie op, maar deze is zozeer in argument en beeld verankerd dat het ruimtelijke aspect geen afzonderlijke gestalte krijgt. In 7-10 heeft de ruimtesuggestie dezelfde functie als in II: hoogten, firmamenten cf. II 9-12.
Functioneler en nieuw ten opzichte van I en II is de ruimtesuggestie in 10-16: de stroom - van den nacht, waar de uitwerking van de ‘stroom/boot’-metafoor een virtuele ruimte oproept die tegelijk als verbeelding van de hartstocht fungeert. Zie in dit verband bv. doorwaaid dat geluk ruimtelijk concretiseert. Desondanks blijft de ruimtesuggestie ook hier een bijdrage: de totale projectie is wel functioneel, maar de ruimte als aspect van deze projectie structureert niet het hele gedicht.
Men moet nu niet denken dat de ruimte in II en III onbelangrijk is: de aard van deze twee immers argumentatieve verzen vraagt niet zozeer om een specifieke ruimte als het geval was in I.
| |
Samenvatting
Blauwe Tocht I
Het thema van Blauwe Tocht I is dat van een man, die door het dorp heenloopt waar hij vroeger met zijn geliefde (vriendin) samen was, en zijn herinneringen contrasteert met haar afwezigheid: dit dorp is zonder u mij vaag en vreemd 14 vat dit thema samen.
Het gedicht wordt ingeleid door twee regels met sterk neoromantisch-expressionistische inslag, die de desolaatheid van de scène illustreren. Hierop volgen een aantal retorische vragen aan de in de herinnering opgeroepen vriendin: is dit de straat, is dit de weg, waaruit blijkt hoe haar aanwezigheid het dorp transformeerde met een exuberantie, die in ‘stroom’- en ‘bloesem’-metaforen wordt uitgedrukt en die als feitelijk wordt voorgesteld. Algemeen geldige en specifieke herinneringen spelen door elkaar heen, en doorbreken de eentonigheid
| |
| |
van de herhalingseffecten (die 4, 5 en 12 en zonder 14-17).
Hoewel het gedicht in eerste instantie een lineaire structur schijnt te hebben, met een zich tijdens de wandeling verplaatsend gezichtspunt, blijkt de structuur na lezing cyclisch te zijn: de gevoelens van 18-20 werden in 3-13 uitgedrukt, en 14 bevestigt 1 en 2. In de eerste regels treedt, achteraf geïnterpreteerd, projectie op. Op deze wijze komen heden en verleden in de door het dorp geconstitueerde ruimte naast elkaar te staan. Het gezichtspunt presenteert van buitenaf en subjectief. Ziet men dit gedicht in verband met de hele cyclus, dan wordt vooral in I de figuur van de vriendin gekarakteriseerd: haar magische gaven worden symbolisch metaforisch uitgewerkt en zijn thematisch in het vers verankerd. Het beeld dat I van de vrouw geeft, wordt in II en III niet ontkend, wel aangevuld.
| |
Blauwe Tocht II
Het tweede vers is in hoge mate lineair, en sluit nauwer aan bij het derde dan I bij II en III.
De lyrische situatie is veranderd: de vriendin is nu werkelijk aanwezig.
II is een explicatief gedicht, waarin van binnenuit en subjectief wordt gepresenteerd: de ik probeert de vrouw te overtuigen van het feit, dat hij veranderd is ten opzichte van zijn vroeger kosmisch stadium. Ook hier speelt de tijd een rol, de ik karakteriseert zichzelf nl. als aardsch (hetgeen de U ook is) en rekent af met zijn verleden - zij het dat hij hierin niet geheel overtuigt. De aardsheid zou voorwaarde zijn voor een samengaan van ik en vriendin, en aan het slot van II wordt dit ook in het vooruitzicht gesteld.
Helaas functioneren de slotregels niet ten opzichte van III: nu lijkt III een stap terug te doen na het optimistische slot van II, terwijl de gevoelens van II 21-23 in III 10-16 beter zijn verwoord. De functie van de herhaalregels, die zelfs gevarieerd in III terugkeren, wordt ook door deze retorische slotregels verzwakt. De ruimte speelt in II een ondergeschikte rol.
| |
Blauwe Tocht III
Blauwe Tocht III bestaat uit een samenspraak tussen ik en vriendin, die wijst op de wezenlijke verschillen (breuk der kernen 1-3).
De ik accepteert deze verschillen, en slaagt erin desondanks beiden bij elkaar te brengen.
Het vers culmineert in een hartstochtelijke liefdesaansporing, een in 7 regels uitgewerkte ‘stroom/boot’-metafoor die de virtuele ruimte oproept waarin de gelieven hun Blauwe Tocht gaan ondernemen.
Het eindigt met een door de vriendin uitgesproken functionele variant op de herhaalregels van II, waarin zij de ik volledig accepteert. De ‘blauwe tocht’ kan nu beginnen. Ook III is een lineair gedicht, waarin ruimte en tijd ondergeschikte rollen spelen. |
-
eind1.
- Zie echter de interpretatie van schemering 5 en andre nacht 8.
-
eind2.
- Men zou aan het treurige geluid van de wind om de straathoeken kunnen denken. Het meervoud straten is dan ook plausibel naast straat 3.
-
eind3.
- Dit zijn zeer Trakliaanse regels.
-
eind4.
- Cf. Vlam 2 mijn vuren lach.
-
eind5.
- Zie Bloei en Bloesem. Hetzelfde geldt voor stroomt 5.
-
eind6.
- Zie Verhevene 5, Bloesem 13.
-
eind7.
- Cf. Bloesem 15 en Robijn 8. Zie interpretatie Robijn 8.
-
eind11.
- Dit gedicht vertoont veel duitse invloeden: de neoromantisch-expressionistische eerste regels; expressionistische procédés als o!, grijze vuur en blauw geluk.
-
eind12.
- Zie ook Bloesem 12 blauwen; Das Tor 4 blauer wind en de titel van dit gedicht.
-
eind14.
- Zie de redenering naar aanleiding van de straat 3.
-
eind15.
- Als ook de woorden ‘gang’ en ‘schrijden’.
-
eind16.
- Voor de interpretatie van de titel zie na Blauwe Tocht III. Omdat de gedichten I-III de indruk maken een geheel te zijn, worden ze alle drie eerst atomistisch geïnterpreteerd, waarna de literaire werkelijkheid van de cyclus zal worden onderzocht. Aan de typisch epische aspecten wordt in hoofdstuk VI 2.14 aandacht besteed.
-
eind17.
- Zie Zelfportret van J.F. (Verzameld Werk II) p. 242.
-
eind18.
- Het feit dat de waarde van schaduw hier tegengesteld is aan die van I 16 schaduwen. maakt deze interpretatie onbevredigend.
-
eind19.
- Men kan -rivieren zien als metafoor voor het maanlicht dat door de kosmos stroomt. Mogelijk is hier ook de notie ‘maanziek’ in het spel.
-
eind20.
- Ook kan men interpreteren mij tuimelende: ‘ik tuimel’. Men zou dan echter wel een komma na mij verwachten.
-
eind22.
- ‘Herheugen’ staat niet in Van Dale.
-
eind23.
- Deze regel doet sterk denken aan Holsts Liederen II 9-12 (p. 119):
Zij, die zoo lang in smarten lag,
brandde ijl en koel in 't kalme licht.
In de open hemel van haar lach
ademde mijn verrukt gezicht.
-
eind26.
- Zie Bloesem 9 gekerfd uit nachtelijk ivoor. Kennelijk stoort Marsman zich niet aan de gewelddadige betekenisaspecten van ‘kerven’.
-
eind27.
- Voor de epische relatie tussen Blauwe Tocht II en III zie de Literaire werkelijkheid, waar de continuïteit van de hele cyclus aan de orde wordt gesteld.
-
eind28.
- Zie ook Madonna 4 de tochten van ons waaiend bloed.
-
eind29.
- De regels worden gepresenteerd als werkelijk, en daardoor kan het contrast met daags 4 ontstaan. In wezen zijn ze natuurlijk subjectief.
-
eind30.
- Zie ook Ruimte. Zie ook de opmerking over de cyclische structuur van I bij de atomistische interpretatie van vaag en vreemd 14 en de wegen 20.
|