| |
| |
| |
Atomistische interpretatie
citaat |
Vergilius, Aeneis I 319: [...] dederatque comam diffundere ventis.Ga naar eind1. |
1. Uw |
Introduceert de lyrische situatie: een U wordt aangesproken, d.w.z. het gezichtspunt is een ‘ik’, hoewel dit zich tot 20-21 niet als zodanig manifesteert. |
oogen |
De aangesproken persoon is een menselijk wezen, of wordt als menselijk wezen (metaforisch) voorgesteld. De context van het hele gedicht laat deze laatste veronderstelling echter niet toe. |
in den nacht |
Deze bijwoordelijke bepaling staat tussen komma's middenin de regel. Waarmee moet hij verbonden worden? |
|
1. ‘in de nacht zijn uw ogen’ enz.: zoals de regel nu begint, krijgt uw oogen de functie van een nadrukkelijke introductie. |
|
2. ‘uw ogen zijn zachte ruiten in de nacht’:
Als in den nacht aan het eind van de regel stond, zou de nadruk die ruiten in de gegeven positie krijgt, wegvallen.
De plaatsing van de bijwoordelijke bepaling is functioneel: het eerste en laatste gedeelte van de regel wordt gereleveerd. Uw oogen en zachte ruiten staan spiegelend tegenover elkaar, hetgeen hun semantische verbondenheid versterkt. |
zijn |
De ‘is’ metafoor ‘uw ogen zijn zachte ruiten’ wordt verzwakt door de positie van de bijwoordelijke bepaling: in den nacht fungeert a.h.w. als een restrictie: ‘alleen in de nacht’. |
zachte |
ruiten kan geïnterpreteerd worden als 1. ‘ramen’; 2. ‘ruitvormig’. In het eerste geval komt via oogen een synesthetische metafoor tot stand, zachte kan dan, verschoven, oogen met ruiten verbinden, evenals zijn al doet. De waarde van zachte is dan visueel: ‘het licht dat door de ruiten schijnt is zacht’. |
|
In de tweede interpretatie is de synesthetische metafoor minder uitgesproken (zachte kan niet zonder meer op ‘ramen’ worden toegepast, maar wel op ‘ruitvormige dingen’), maar anderzijds ligt aansluiting met de titel hier meer voor de hand: de ruitvormige geslepen vlakken van een smaragd. zachte geeft dan meteen een verschil aan tussen ‘U’ en smaragd: de laatste is niet ‘zacht’. Overigens wordt deze indruk in 2 weer tegengesproken door gevaren. |
ruiten |
Ook in de tweede interpretatie mag ruiten niet uitsluitend als verwijzing naar de titel worden opgevat: in de nabije context blijft het metaforisch functioneren bij oogen.Ga naar eind2. |
2. groene |
Tweede verwijzing naar de titel, en wel naar de kleur van de smaragd. |
| |
| |
gevaren |
introduceerde één van de belangrijke motieven (zie ook geroofd 8, heulend 13) waarmee de ‘U’ wordt gekarakteriseerd. In de context van deze regels (zie 3 doen dralen) moet gevaren geïnterpreteerd worden als ‘gevaarlijke aantrekkingskracht’. |
in - brauwen |
maakt groene gevaren een bijstelling bij oogen. Het beeld is visueel doorzichtig: de wenkbrauwen markeren de bovenrand van de nis waarin de ogen liggen. |
|
brauwen doet traditioneel-dichterlijk aan. (Van Dale: ‘poëtisch’.) De context verschaft dubbele informatie voor de interpretatie van groene met het abstractum gevaren: de bijwoordelijke bepaling in - brauwen, en de komma na 1. |
3. die |
Waarmee die grammaticaal moet worden verbonden is niet op het eerste gezicht duidelijk. De komma na 2 maakt onwaarschijnlijk, dat die refereert aan brauwen. Rest als mogelijkheden oogen, ruiten en gevaren, waarvan de laatste, gezien de afstand van de beide andere woorden tot die, 't waarschijnlijkst is. Overigens slaat gevaren direct terug op ruiten en oogen, zodat welke verbinding men ook de voorkeur geeft, die in de praktijk op alle drie betrekking heeft. |
avonden |
worden bezield door dralen (zie interpr. dralen). |
dralen |
De context geeft geen explicatief uitsluitsel, als bv. ‘dralen met iets’. De verklaring van dralen moet dus in avonden zelf gezocht worden. Redenerend vanuit de gedachte, wat avonden doen als zij niet dralen, is de interpretatie mogelijk: ‘overgaan tot nacht’, ‘plaats maken voor nacht’. Een interpretatie ‘het wordt maar geen nacht’ spreekt echter 1 tegen. 1 en 3 kunnen worden verzoend als men ‘avond’ en ‘nacht’Ga naar eind3. als elkaars synoniemen ziet voor wat betreft de aanduiding van het tijdstip van het etmaal. avonden is hier verder geen synoniem van nacht. |
|
in den nacht was louter tijdaanduiding, terwijl avonden hier bezield worden voorgesteld: het woord is tot op zekere hoogte ontdaan van de lexicale betekenis. Zo moet de interpretatie dus gaan in de richting van ‘de avonden blijven, staan stil, wachten’. Deze interpretatie heeft zin in de context: gevaren krijgt de notie ‘lokkend’, die verklaart dat avonden ‘de tijd vergeten’. Geparafraseerd: ‘uw ogen maken dat de tijd stil staat, creëren een illusie van eeuwig avond’. Een motief van ‘heersen over de tijd’ komt in deze regel tot stand. |
aan |
De bezieling van avonden wordt doorgezet: aan leidt een plaatsbepaling in. |
hun huif |
a. sc. ‘Van de avonden’. De bijwoordelijke bepaling zou dan als een soort attribuut bij avonden geïnterpreteerd moeten worden, ‘de huif van de avonden’, één raadselachtig geheel. |
|
b. sc. ‘van de ogen’. Deze interpretatie heeft zin, omdat huif dan terugslaat op de nis der brauwen, die inderdaad een overkapping vormt: ‘de avonden dralen aan de huif van uw ogen’. |
4. hebt |
Overgang van onvoltooid tegenwoordige tijd naar voltooid tegenwoordige tijd: 1-3 gaf een aan een bepaalde tijd (in den nacht) gebonden beschrijving van de ogen, zoals ze zich op dat moment aan de ‘ik’ voordeden. Hier begint een karakterisering van het hele wezen van de ‘U’. |
|
Hoewel nergens expliciet wordt gesteld dat de ‘U’ een vrouw is, mogen we dit uit de aard van de beschrijving en het citaat van |
| |
| |
|
Vergilius toch wel aannemen. |
geslepen |
Derde verwijzing naar de titel: het slijpen van een edelsteen geschiedt ter verfraaiing en verhoging van de waarde. Via deze verwijzing is geslepen in de context functioneel: ‘de mond ontleent zijn fraaie lijnen aan het licht’. |
op het licht |
Deze regel is gebouwd op twee metaforen, er treedt beeldcontaminatie op: mond roept edelsteen, smaragd op als metafoor bij geslepen, en geslepen doet een hardere stof (diamant) veronderstellen waarop het juweel geslepen wordt. licht is dus een directe metafoor (voor ‘iets als diamant’), maar functioneert ook niet-metaforisch (zie interpr. kustet). |
5. toen |
doet episch aan, schijnbaar verwijzend naar een bepaald moment in het verleden. De context geeft geen bevestiging hiervan. Men kan toen enz. het best interpreteren als 1. ‘gij hebt het gekust’; of 2. ‘door het te kussen’. De eerste interpretatie doet onrecht aan de directe wijze waarop toen 5 aan 4 verbindt; de tweede geeft alleen een causale verklaring en zou 5 een stoplap maken t.o.v. 4. 5 geeft nl. wel degelijk nieuwe informatie, en functioneert ambigu, door beide interpretaties tegelijk geldig te laten zijn. |
het |
sc. licht. |
kustet |
archaïsche vorm, cf. brauwen. |
|
kustet geeft als nieuwe informatie een emotionele relatie tussen mond en licht, die anders is dan alleen geslepen zou aangeven: ‘mond en licht zijn verwant, er is een verband tussen beiden dat zichtbaar is: de mond heeft iets van de kwaliteit van het licht’. |
6. en |
zet de beschrijving voort. |
in |
kan zowel ‘in’ als ‘tijdens’ representeren: ‘in de armen van’, ‘tijdens de omarming’. |
bonzende |
Cf. ‘bonzend hart’. bonzende kan omschreven worden als ‘hartstochtelijk, onstuimig kloppend’. Maar het auditieve betekenisaspect mag niet worden verwaarloosd. Nu kan omarming / van zowel ‘uw omarming van’ als ‘de heuvlen omarmen U’ betekenen. (zie interpr. van). bonzende geeft door de geluidswaarde eventueel een aanwijzing: een ‘diep, dof herhaaldelijk geluid’ is beter toepasbaar op heuvlen dan op gij. bonzende krijgt naast heuvlen ook de waarde van ‘specifiek aards, oerkrachten losmakend’. |
omarming |
cf. kustet: niet alleen met het licht heeft de ‘U’ een liefdesrelatie, ook met de aarde zelf. |
7. van |
a. ‘uw omarming van’: ‘heuvelen worden omarmd.’ |
|
b. ‘de omarming van’: ‘heuvelen omarmen’. |
|
De eerste interpretatie constitueert een completere parallel met 4-5: beide malen zou de ‘U’ in de liefdesrelatie het initiatief nemen en er van profiteren. in en bonzende wijzen echter op de tweede interpretatie als de meest integrabele. |
bronzen |
De kleurwaarde van bronzen kan een (vierde) verwijzing naar de titel constitueren. |
|
bonzende en bronzen hebben behalve de assonance ook een betekenisrelatie gemeen: de klank van bonzende kan zeer goed met bronzen (metaallegering-notie) in verband gebracht worden. Dan staat bronzen hier niet alleen voor de kleur van de heuvlen maar ook voor hun aardse, auditieve kwaliteit. |
8. glans |
Variërend worden 4 en 5 herhaald (zie ook gij hebt 4 - hebt gij 8): |
| |
| |
|
gelijk de vrouw iets van de kwaliteit van het licht zich heeft toegeëigend in een intieme verhouding, zo wordt haar de glans toegekend der verten, die kennelijk aan de heuvlen behoort. Tevens is glans een vijfde verwijzing naar de titel: ‘de glans van de edelsteen’. |
geroofd |
De positie aan het einde van de regel releveert dit woord, dat wel ongunstige betekenisaspecten heeft. Dit zich toeëigenen van eigenschappen die aan de natuur toebehoren, karakteriseert de vrouw als ‘hevig levend’, maar ook als onbetrouwbaar en daardoor fascinerend. gevaren 2 sluit hierbij aan. |
9. heimelijkste |
verklaart glans: de meest verborgen, geheime, raadselachtige verten bezitten de glans van de lokkende geheimzinnigheid, die ook de ‘U’ bezit. |
verten |
Het meervoud is, bij heimelijkste, minder specifiek dan ‘verte’. Cf. ook ‘lokkende verten’. |
10. en |
vervolgt hebt gij - geroofd. |
van het kruid |
10 en 11 zijn chiastisch t.o.v. 8 en 9 opgebouwd: hier wordt eerst de beroofde instantie genoemd, daarna de buit. kruid verwijst door de kleurwaarde naar de titel (zesde maal). De afwisseling voorkomt eentonigheid bij de drie lijdende voorwerpen van hebt - geroofd. |
wilden |
is verschoven op kruid toepasbaar. De positie als bijvoeglijk naamwoord bij geur neemt de notie ‘wild’ op bij de aan de vrouw toegeschreven eigenschappen (cf. met ‘en van het wilde kruid de geur’), zodat wilden geur eigenlijk een tweetal kenmerken geeft: ‘zij bezit de wilde, essentie van het kruid, èn van de geur ervan’. |
11. en |
is t.o.v. 10 parallel gebouwd. |
woud |
Ook hier alludeert het betekenisaspect ‘groen van kleur’ aan de titel (7e maal). |
smart |
Nu is het object niet een uiterlijke eigenschap, maar een gemoedsgesteldheid als eigenschap, die het woud kennelijk bezit. Wil men smart interpreteren, dan moeten de eigenschappen van woud worden nagegaan om te zien welke met het woord smart kan/kunnen worden weergegeven. |
|
Men kan smart in verband brengen met de hier belangrijke, herhaalde kleurwaarden (glans - verten, kruid, woud), waarvan het woud de donkerste kleur bezit: smart zou in associatie met de donkergroene kleur kunnen gebracht worden en in tegenstelling staan tot glans en wilden geur die met lichte kleuren in verband worden gebracht. Zo ontstaat een contrast tussen ‘wild’ (‘opwindend’) en smart (‘somberheid’) dat de complexiteit van haar psychische componenten weergeeft. |
|
Toch geeft de context weinig aanwijzingen waarom smart en woud met elkaar verbonden moeten worden. Het woud is kennelijk smart, symboliseert smart, melancholie. |
12. o |
Deed de beschrijving tot dusver nog vrij objectief aan, nu geeft de ‘ik’ blijk van zijn emotionele betrokkenheid. |
|
o wordt hier als uitroep gebruikt, terwijl datgene wat de uitroep heeft veroorzaakt na o wordt genoemd.Ga naar eind4. |
wanden |
Achtste verwijzing naar de titel. Een relatie tussen ‘smaragd’ en wanden ligt zelfs meer voor de hand dan die tussen ‘vrouw’ en wanden. |
|
In de directe contextuele combinatie moet wanden, disjunct, wel |
| |
| |
|
voor ‘buitenkant’, ‘oppervlakken’ staan. |
huiverend |
a. ‘de bekleding van uw wanden huivert’; |
|
b. ‘uw wanden zijn bekleed met huiver’; |
|
c. ‘uw wanden zijn op huiverende wijze (aarzelend, eerbiedig) bedekt’; |
|
d. ‘de bekleding van uw wanden doet huiveren’. |
|
ad a: Deze interpretatie zou impliceren dat de vrouw huivert, hetgeen niet integrabel is in haar karakterisering waarin juist voortdurend benadrukt wordt dat zij zich dingen (min of meer onrechtmatig) toeëigent. |
|
ad c: Deze interpretatie roept de onbeantwoordbare vraag op: ‘door wie?’ |
|
Er blijven dus twee interpretaties over, geparafraseerd: |
|
1. ‘uw huid huivert, is vloeiend, in beweging, siddert van leven’. |
|
2. ‘uw huid doet huiveren’. In dit geval geeft huiverend de gemoedsgesteldheid van ‘ik’ weer, hetgeen na o plausibel is. Maar beide interpretaties zijn mogelijk. |
betogen |
sc. ‘bekleed’. wanden kunnen niet voor ‘huid’ staan, aangezien betogen dan kleding zou impliceren, terwijl het gedicht juist gaat over de essentie van de vrouw. ‘de wanden zijn betogen met huivering’. De uitroep releveert drie gegevens: haar omtrekken, de huivering, en de huid. |
13. en |
De zin (13-14) heeft geen persoonvorm (‘is’, ‘hebt gij’). De elliptische constructie, versterkt, evenals in 12, de emotionele indruk die de regels 12-14 maken, zie ook o. De beschrijving van een toestand (4-11) maakt plaats voor de weergave van een emotie (als in 1-3). |
naden |
Na een allusie aan de vlakken van de edelsteen (wanden), nu (9e verwijzing naar de titel) de lijnen die die vlakken markeren. Wederom is de toepasbaarheid in de directe context enigszins raadselachtig. Het beeld moet m.i. gezien worden als voortzetting van betogen: in de bekleding van haar wanden bevin den zich naden. Visueel: gaf 12 de oppervlakte van haar huid aan, hier gaat het om de omtrekken van haar lichaam. Tevens heeft naden de waarde van ‘diepste, geheimste gedeelten’. |
heulend |
Het ongunstige betekenisaspect van heulend is een voortzetting van het roof-motief (4-11), hoewel een interpretatie ‘schuilend’ ook mogelijk is. In verband met naden: ‘het vuur is zó in de naden ingevoegd, dat het er zich mee samenvoegt, met haar samenspant’. De parallelle constructies heulend ingevoegd en huiverend betogen wijzen ten aanzien van laatstgenoemde op interpr. 2 van huiverend, hetgeen echter de andere niet uitsluit. |
14. het vuur |
der nachten is onderwerp van ingevoegd; ook mogelijk is een interpretatie met verzwegen persoonsvorm en onderwerp ‘hebt gij’. Dan is het - nachten object. Voor de laatste interpretatie pleit de context 4-12 waar de ‘U’ telkens zelf zich de eigenschap van iets anders toeëigende. ‘is’ als persoonsvorm is echter consistenter met de vorige ellips. |
|
vuur fungeert ook binnen het smaragd-motief (tiende verwijzing). |
die |
sc. de nachten. |
die - besliep |
verklaart vuur. uw lust is onderwerp van besliep, die lijdend voorwerp. Parafrase: ‘uw lust/U in uw lust besliep/sliep met de |
| |
| |
|
nachten, en het vuur daaruit is in uw naden ingevoegd’. besliep na kustet en omarming is de derde uitwerking van het sexuele motief: de vrouw slaapt met de natuur. |
15. gij hebt |
Een voortzetting van de beschrijving als in 4-11, met identiek begin. |
den wind |
Zie citaat: dederat enz; deze regel gaat echter een stap verder dan bij Vergilius: deze vrouw geeft niet aan de wind maar néémt zelf de wind: ‘heur haar heeft de essentie van de wind’. |
gevangen |
cf. geroofd. Concretiseert wind. |
16. en |
16 en 17 staan chiastisch ten opzichte van 15, evenals 10-11 ten opzichte van 8-9. 15-17 doet denken aan 4-11, maar er is een verschil: hier wordt telkens een aspect van de vrouw genoemd (haar, bloed, stem) mèt de geroofde eigenschap, als in 4-5, terwijl 6-11 geen onderdelen van het uiterlijk specificeren maar meer kwaliteiten van de vrouw als geheel beschrijven. |
|
De afwisseling tussen de strofeïden (momentopname 1-3; beschrijving 4-11; emotie 12-14; beschrijving 15-17) voorkomt monotonie. Cf. bv. wanneer 15-17 na 11 zou zijn geplaatst. |
|
Bovendien verschilt 4-11 van 15-17 in zoverre, dat hier niet een aspect van de natuur wordt geroofd, maar de natuur zèlf. In de lineaire beschrijving wordt zo toch iets van een climax aangebracht. |
bloed |
Ws. niet letterlijk te nemen: bloed kan staan voor ‘leven, essentie’. Een sexuele interpretatieGa naar eind5. is in combinatie met avond niet waarschijnlijk. |
avond |
De waarde van dit woord is op zichzelf niet duidelijk. Welke kwaliteit bezit de avond gemeenschappelijk met de ‘U’? Men denkt aan 2, maar het beeld gaat verder: de avond wordt hier gezien als een onderdeel van de vrouw zelf. De waarde kan benaderd worden vanuit een tegenstelling, nl. ‘avond-dag’: ‘de donkere, geheimzinnige tijd’. Zie ook nachten 14. |
vastgehecht |
Weer een ‘roof’ beeld. Cf. ingevoerd 3, maar vastgehecht gaat verder: ‘onlosmakelijk verbonden’. |
17. stem |
Zij spreekt niet in dit gedicht, en de beschrijving suggereerde tot nu toe een zekere afstand tussen ‘U’ en ‘ik’. Hier lijkt wel sprake te zijn van een herinnering aan haar stem. |
zee |
Mogelijk moet hier niet alleen aan het geluid van de zee, maar ook aan de kleur worden gedacht. Ongetwijfeld zal een ‘elementaire kwaliteit’ bedoeld zijn. |
18. een |
moet wel betrekking hebben op de ‘U’, waarover dan nu in de derde persoon wordt gesproken. 18-20 geeft een afstandelijker samenvatting van het voorafgaande. |
gele |
De kleurwaarde is noch op de titel, noch op de vrouw zoals zij is gekarakteriseerd, makkelijk toe te passen. Toch heeft gele m.i. hier geen chiffrewaarde.Ga naar eind6. Wil gele anders dan als hypothetische haarkleur toepasbaar zijn, dan moet het gezien worden als de kleur van het licht (zie 4 licht, 8 glans, 14 vuur). |
|
gele geeft dan vnl. ‘glans, licht’ aan; de ombuiging van deze kwaliteiten tot een specifieke kleur wordt veroorzaakt door bloem. |
bloem |
Directe metafoor voor ‘vrouw’. Twee noties van bloem komen overeen met het in de vorige regels gegeven portret: de sierlijkheid, en de aardsheid, de band met de natuur. |
die - ving |
zie nl. 4-17: heuvlen, verten, woud, zee, kruid suggereert ruimte, evenals nachten, avond en wind. Deze regel geeft dus een samen vat- |
| |
| |
|
ting van de vorige. ving herhaalt geroofd, ingevoegd, gevangen, vastgehecht. Als totaal is de regel ook een verwijzing naar de titel: de smaragd die door de veelheid van doorzichtige vlakken de indruk maakt het licht van alle kanten tot zich te trekken. |
19. en |
Ga naar eind7. |
deze |
sc. alle ruimten |
mengend |
Het beeld is voortdurend ambigu want heeft tegelijkertijd betrekking op de titel, Smaragd: ‘zoals een prisma zonlicht opvangt uit alle richtingen’, maar ook op de vrouw: ‘haar wezen is een vermenging van de essentie van alle ruimten’. |
waaiende |
moet op bloem betrokken worden. |
|
a. ‘op waaiende wijze, als de wind, vergiet ook zij de ruimten’; |
|
b. ‘terwijl zij zelf, de bloem, waait, onderhevig is ààn de wind’. |
|
De eerste interpretatie presenteert de ‘U’ zelfstandiger. Ws. is overigens ‘waaierende’ mede geïmpliceerd. |
vergoot |
‘een prisma dat het licht scheidt in de verschillende kleuren’. |
|
De onvoltooid verleden tijd is hier merkwaardig.Ga naar eind8. Curieus is ook, dat er geen lijdend voorwerp staat bij vergoot. Waarschijnlijk is deze zowel lijdend voorwerp bij mengend als bij vergoot; de alternatieve oplossing zou zijn een reflexief geïnterpreteerd ‘zich vergoot’, hetgeen in de context onwaarschijnlijk is: de menging van ruimte wordt vergoten, niet de bloem zelf. |
20. aan - ruimten |
sc. ‘straalde ook zij de essentie van haar wezen uit naar alle kanten’. ruimten moet wel betekenen dat de omgeving, de natuur maar ook de toeschouwer, op hun beurt weer onder de invloed komen van haar eigenschappen. |
21. wuivende |
Een verwijzing naar waaiende is onwaarschijnlijk: in 19 ging het waaien van haar uit, en hier is zij eraan onderhevig. Want op de vrouw is wuivende moeilijk toepasbaar: waarom zou zij wuiven, en naar wie - naar de ‘ik’? wuivende kan op bloem slaan, en via bloem op de vrouw, en noties van gratie en soepelheid willen oproepen. |
wij |
Cf. mijn 22!Ga naar eind9. |
groeten |
De afstand, al gesuggereerd in 18-20, is nu ook emotioneel een feit: in deze regel wordt afscheid van de betoverende indruk genomen. |
zeer mild |
geeft de gemoedsgesteldheid van de ‘ik’ weer. Ondanks de positieve betekenis van het woord doet het toch enigszins afstandelijk aan, na de niet geringe emotionele betrokkenheid in 12-14, en überhaupt in het hele vers. Deze regel reduceert het beeld van de circe-achtige, met een edelsteen te vergelijken vrouw, en daarmee alle voorgaande regels. |
22. mijn venster |
Een wat makkelijke directe metafoor: ‘mijn oog’. De allusie aan ruiten 1 is niet functioneel waar het daar om haar oogen ging. |
was |
sc. ‘is niet meer’. |
een oogwenk |
Dwz. de tijd die nodig was voor de beschrijving 1-20. Waarschijnlijk heeft oogwenk de directe metafoor veroorzaakt, om tweemaal ‘oog’ te vermijden. |
gansch ontroerd |
In de regels hiervoor, 18-20, kan geen aanleiding worden gezien voor deze omslag van gevoelens. |
|
Nu is vergoot al in de verleden tijd gesteld: mogelijk geeft dit aan dat in 19 de betovering al ‘voorbij’ was. Want voor 18 geeft het vers hier en daar wel degelijk negatieve aanwijzingen: gevaren 2, geroofd 8, heulend 13 - het hele roofmotief; de herhaaldelijke sexuele allusies: |
| |
| |
|
kustet 5, omarming 6 en zeker 13-14. |
|
Desondanks maakt de ironisch aandoendeGa naar eind10. afstand in 21-22 een plotselinge indruk. De laatste twee regels vormen een anticlimax. |
|
SMARAGD |
In de interpretatie is dikwijls naar de titel verwezen: ruiten 1, groene 2, geslepen 4, bronzen 7, glans 8, kruid 10, woud 11, wanden, naden 13, vuur 14, alle ruimten ving 18, vergoot 19. De titel en de hier geciteerde woorden zetten het gedicht in een kader: de beschreven vrouw wordt Smaragd genoemd, en vertoont ook uiterlijk en eigenschappen van een smaragd. Titel en thema mogen niet worden geïdentificeerd (vrouw = smaragd) want het beeld dat titel en smaragd-noties in het gedicht oproepen, staat in dienst van het thema: de vrouw is àls een smaragd. |
citaat |
Het citaat van Vergilius vormt een aanvullende aanwijzing voor de interpretatie van de titel: de smaragd die de titel noemt, is een vrouw. Het citaat bij Vergilius heeft betrekking op Venus, wanneer zij Aeneas verwelkomt op de kust van Carthago (zie ook interpr. wind). Door dit citaat is ‘Venus’ mede geïmpliceerd in het gedicht. |
| |
Literaire werkelijkheid
1 Lyrische situatie
De belangrijkste in Smaragd genoemde persoon is de gij. De ‘ik’/ wij komt/komen er schijnbaar in veel mindere mate aan te pas: in feite is het natuurlijk de visie van het gezichtspunt òp de vrouw, waar het in dit gedicht om gaat.
Raadselachtig is het gebruik na elkaar van het persoonlijk voornaamwoord eerste persoon meervoud en enkelvoud, wij 21, mijn 22.
Het vers zelf geeft in 1-20 nauwelijks aanknopingspunten om deze wisseling in persoon te verklaren: uiteraard veronderstelt een aangesproken persoon gij voortdurend een ‘ik’, maar het gezichtspunt wordt in 1-20 nergens expliciet genoemd. De nabije context (18-20) geeft een mogelijke verklaring voor het wij in 21, maar deze is m.i. toch onbevredigend: interpreteert men aan nieuwe ruimten 20 als, in parafrase ‘de betovering uit de natuur geroofd straalt gij uit in uw omgeving’, dan zou wij een mededeling namens die omgeving kunnen zijn, in aansluiting op nieuwe ruimten; een omgeving, waar het gezichtspunt zich onder schaart; daartegenover is dan de ontroering in 22 natuurlijk een meer individuele kwestie, die met mijn moet worden uitgedrukt.
Het gezichtspunt, zoals gezegd, is een ‘ik’, indirect genoemd in 22, die in de aanspreekvorm een beschrijving van een vrouwenfiguur geeft. Er is afstand: een ‘ik’ kan niet in een ‘U’ kijken, de presentatie geschiedt van buitenaf - behalve in 21, 22 waar (uiteraard) van binnenuit wordt gepresenteerd.
Wèl is de ‘ik’ bij de beschrijving betrokken, zowel in het positieve gedeelte van het vers (1-20), als in het slot (21-22): Smaragd is een subjectief gedicht.
Het gezichtspunt probeert een enkele maal een schijn van objectiviteit te wekken. Zo bv. door de indirecte introductie van zichzelf in de slotregel: mijn; door de stellige wijze van beschrijven in directe metaforen: gij hebt, uw oogen - zijn;door een vergroting van afstand met een verkleinende metafoor in 18-20: een gele bloem. Dit neemt echter niet weg dat het gezichtspunt voortdurend subjectief interpreteert, in woorden die indrukken of emoties aangeven: zachte ruiten 1, groene gevaren 2, wilden geur 10 enz.; ook wordt de enumeratieve beschrijving
| |
| |
gij hebt 4-11 onderbroken door de lyrische regel o, uwe wanden e.v., waar de betrokkenheid groter is; huiverend kan dan ook emotioneel op het gezichtspunt van toepassing worden geacht. De totale subjectiviteit neemt dus in het gedicht toe en af, verschilt gradueel zonder dat de situatie van de ‘ik’ verandert. Deze wisselende subjectiviteit doorbreekt de indruk van voortdurende opsomming, die Smaragd als louter beschrijving zou hebben gemaakt.
De overgang naar 21-22 is niet zo fraai. Er is hier geen afstand: de ik spreekt over zichzelf, van binnenuit; in 21 in algemenere termen, in 22 specifiek op zichzelf betrokken.
Op de wijze waarop de ‘U’ gekarakteriseerd wordt kan hier niet uitvoerig worden ingegaan: het hele gedicht 1-20 is karakterisering. Wel zijn er een paar motieven, die de ironisch aandoende omslag van het gezichtspunt in 21-22 mogelijk verklaren.
Op het eerste gezicht namelijk, is de beschrijving positief: alle aspecten van de natuur worden de vrouw toebedeeld. Daartussen echter lopen twee series aanduidingen van het tegendeel, ingeleid door gevaren in 2.
1. | Het roof-motief. Weliswaar staat geroofd pas voor het eerst in 6, maar retrospectief interpreterend wordt dezelfde relatie die in 6 tussen de vrouw en ‘de glans der verten’ wordt gelegd door geroofd, ook in 4 gelegd tusssen haar en het licht. geroofd wordt bovendien driemaal geïmpliceerd: 10 en 11 staan ook onder invloed van geroofd. Het motief wordt gedurende de gehele beschrijving herhaald: heulend ingevoegd 13, gevangen 15, vastgehecht 16 en 17, en ten slotte ving 18. |
2. | Het sexuele motief. Dit motief komt driemaal voor, in combinatie met het roof-motief, en versterkt de waarde van dit laatste nog: de beroving heeft herhaaldelijk plaats gehad in liefdessituaties, hetgeen de vrouw karakteriseert als een Circe. Zie: kustet 5, omarming 6, besliep 14. |
Ten slotte een opmerking over de relatie vrouw-edelsteen. Het gezichtspunt beschrijft niet tegelijk een vrouw en een smaragd,Ga naar eind11. aangezien de passages die direct naar de titel lijken te verwijzen, in de context duidelijk maken dat het hier om een menselijk wezen gaat: altijd wordt de vrouw in eerste instantie bedoeld, pas in de beschrijving van de vrouw heeft de vergelijking met de edelsteen zin (bv. ruiten → oogen 1; geslepen → mond 4 enz.).
| |
2 Tijd
De verbaaltijd in Smaragd wisselt nogal eens.
1-3 onvoltooid tegenwoordige tijd; 4-17 voltooid tegenwoordig, behalve de onvoltooid verleden tijd 14; onvoltooid verleden 18-20; onvoltooid tegenwoordig 21, voltooid verleden 22.
Over het algemeen levert deze wisseling geen moeilijkheden op. De beschrijving komt op gang in 1-3, met verbaaltijd heden: het gezichtspunt ziet de vrouw en spreekt haar toe. De lyrische situatie verandert niet: in 21 speelt hetzelfde heden (uiteraard iets later), waarin de ‘ik’ afscheid neemt. Dat het iets later is, nà de beschrijving, klopt met de voltooid verleden tijd in 22: was-ontroerd.
De voltooid tegenwoordige tijd in 4-17 is ook verklaarbaar: zij bezit een aantal eigenschappen en verworvenheden die worden opgesomd door middel van de wijze waarop zij zich die verworven hééft.
besliep is een variant, die in wezen geen andere tijdlaag aangeeft. Problematisch is alleen 18-20: ving en vergoot. ving kan ook als variant gezien worden op de voltooid tegenwoordige tijd, of als samenvatting van alle vang-noties in het voorgaande (het roof-motief), maar met vergoot 19 ligt het anders. De verklaring
| |
| |
die hier m.i. voor gegeven moet worden, is de volgende: vergoot slaat terug op de tijd, waarin zij haar charmes uitstraalde, en de ‘ik’ daarvoor ontvankelijk was, d.w.z. op 1-17. Dit betekent, dat het latere tijdstip in het heden, dat het losmaken van de betovering in 22, in feite al in 19 is aangebroken: de nieuwe ruimten zijn er niet gevoelig meer voor. Fraai is vergoot echter niet.
Zo geïnterpreteerd, kan men de tijdsstructuur in Smaragd als volgt kort samenvatten: het gedicht speelt in een zich opschuivend heden, waarin twee stadia kunnen worden onderscheiden: betovering 1-17, en het einde ervan 18-22. Over de aard van dit heden kan nog iets meer worden gezegd naar aanleiding van woorden in Smaragd die tijd noemen: nacht 1, avonden 3, nachten 14 en avond 16, waarvan de eerste twee moeten worden geïnterpreteerd als tevens tijdsaanduiding: ‘het is avond’. nachten 14 en avond 16 zijn onderdeel van de karakterisering, maar geven wel hetzelfde tijdsstip aan: 14 en 16 ontkrachten 1 en 3 niet.
| |
3 Ruimte
Expliciet zijn er geen aanwijzingen omtrent de ruimte in Smaragd. Men kan aannemen, dat de beschreven situatie tussen een gij en een ‘ik’ zich in een driedimensionale ruimte afspeelt, maar deze functioneert niet in het vers, behalve als de afstand tussen beiden die ook in de presentatie van het gezichtspunt tot uiting komt. Wel wordt een enorme subjectieve ruimte gecreëerd door de karakterisering: licht, heuvlen, verten, kruid, woud, wind, zee: kortom alle ruimten. Deze evocatie van de totale natuur mag niet een vergroting heten: de vrouw wordt niet vergroot.Ga naar eind12. Er is dus wel ruimtesuggestie, die echter niet, als bij een vergroting, eendimensionaal van aard is.
| |
Samenvatting
Smaragd is een weinig complex gedicht, bestaande uit een lang beschrijvend gedeelte en een (impliciet) oordeel van het gezichtspunt aan het slot. Het gezichtspunt beschrijft subjectief het uiterlijk en de aard van een vrouw, die via verwijzingen naar de titel en via de titel zelf vergeleken wordt met een smaragd. De beschrijving is in hoge mate lineair, met herhalingen op velerlei niveau: inhoudelijke (het roof-motief), ritmische, syntactische (gij hebt), stilistische (chiasmen gevolgd door herhaling). Een eventuele dreiging van eentonigheid wordt doorbroken door de onregelmatige regellengte, de rijmloosheid en de structurering in strofeïden, waarin de subjectieve houding van het gezichtspunt zich telkens enigszins wijzigt. Objectiverend werken de indirecte introductie van het gezichtspunt mijn 22, wij 21; de vergroting van de afstand door de verkleinende metafoor in 18-20 die een indruk wekt van samenvatting; de beschrijving in directe metaforen (uw oogen - zijn; gij hebt). Zeer subjectief is de derde strofeïde met ellipsen en het typisch gebruik van o.
De afstand in 21-22 doet nogal als een anticlimax aan, hoewel deze geanticipeerd wordt in de beschrijving zelf (1-20) door een tweetal ‘ongunstige’ motieven: het roof-motief en het sexuele motief. De verbaaltijd kondigt de afstand eerder aan dan hij in feite gegeven wordt, wil men ten minste vergoot 19 als zodanig interpreteren. Tijd en ruimte hebben in Smaragd geen bijzondere functie. Er is een duidelijke lijn in het heden, waarnaar in 22 verwezen wordt. De ruimte is onbepaald, hoewel de gesuggereerde ruimte de totale natuur omvat (alle ruimten 18).
| |
| |
Enkele factoren blijven moeilijk in dit gedicht: voor het wij naast mijn, evenals voor de verbaaltijd van vergoot, is geen volledig bevredigende interpretatie gevonden. |
-
eind1.
- Zie voor een interpretatie van het citaat het slot van de atomistische interpretatie. ‘Zij gaf haar haar aan de wind om het te verwaaien’.
-
eind2.
- De smaragd is een doorzichtige edelsteen.
-
eind3.
- In Bloesem gebeurde hetzelfde.
-
eind6.
- De rest van de bundel geeft ten aanzien hiervan geen aanwijzing.
-
eind7.
- In de hier gereproduceerde druk, de eerste druk van de Verzen, staat deze regel op een nieuwe pagina. Men zou kunnen veronderstellen dat tussen 18 en 19 een interlinie moest worden aangehouden. Ik laat de regels op elkaar volgen, op basis van de tweede druk van dit gedicht, in Paradise Regained.
-
eind9.
- Zie bij Lyrische situatie.
-
eind10.
- Waarschijnlijk zijn de regels niet ironisch bedoeld.
-
eind11.
- Cf. Virgo waar wel een overgang van ‘morgen’ naar ‘vrouw’ werd geconstateerd.
|