| |
| |
| |
Atomistische interpretatie
1. Morgenmeren |
De inzet van dit vers wordt gevormd door een enkel, als elliptische regel fungerend, substantief. Morgenmeren kan een metaforische samenstelling zijn: ‘meren zijn (als) de morgen’, resp. ‘de morgen is (als) meren’; maar de positie van de samenstelling als opening van het gedicht maakt de veronderstelling waarschijnlijker als zou Morgenmeren in de eerste plaats signaal zijn, d.w.z. een woord dat de lezer attent maakt op specifieke tijd- en ruimtegegevens: ‘(er zijn) meren in de morgen’.Ga naar eind1. De samenstelling geeft dan, geconcentreerd, twee gegevens die van belang lijken te zijn voor goed begrip van het vers. |
|
In de tweede plaats kan men, uitgaande van het themaGa naar eind2. ook een meer possessieve relatie leggen tussen de componenten van de samenstelling: ‘meren van de morgen’. |
|
sluit de regel af en daarmee de mededeling. uw 2 heeft minder direct op 1 betrekking dan wanneer er geen punt zou hebben gestaan. |
2. uw |
Het is (nog) niet duidelijk wie hier de aangesproken persoon is. Het lijkt niet waarschijnlijk dat de ‘U’ in Virgo zonder meer met Morgenmeren geïdentificeerd zal kunnen worden, de titel en o.m. 4-6 in aanmerking genomen. Latere contextuele gegevens zullen deze kwestie moeten oplossen. |
|
Wel wordt met uw de lyrische situatie aangeduid: er is een aansprekende en een aangesproken persoon, welke laatste nog niet met zekerheid geïdentificeerd kan worden. |
omgrenzing |
omgrenzing moet wel betrekking hebben op -meren in 1: ‘de grenzen van de meren worden/zijn rondom zichtbaar, omlijnd’. |
|
a. Vat men omgrenzing nu actief op, dan is er een U (als onderwerp) die de -meren (lijdend voorwerp) omgrenst: ‘uw omgrenzing van de meren’. ordent wordt dan absoluut gebruikt. |
|
b. Wordt omgrenzing daarentegen passief opgevat, dan zijn de -meren (onderwerp, ‘U’) omgrensd en slaat uw terug op Morgenmeren (‘-meren, uw omgrenzing’). ordent wordt dan reflexief gebruikt: ‘ordent zich’. |
|
Als met de ‘U’ hier echter de Morgenmeren worden aangesproken, is deze aangesproken figuur niet integrabel in 4-7, 9-10 en de titelGa naar eind3. - tenzij men aan zou nemen dat in Virgo twee aangesproken personen figureren. Voorlopig lijkt de eerste interpretatie integrabeler. |
ordent |
staat zonder object. Interpreteert men ‘U’ als -meren (b), dan blijft |
| |
| |
|
onduidelijk wàt er geordend wordt: de -meren kunnen door hun omgrenzing nl. alleen zichzelf ordenen, ordent moet dan wederkerend worden opgevat: ‘ordent zich’. Het beeld zou dan, geparafraseerd, niet meer opleveren dan ‘de grenzen van de meren worden ordelijk in de morgen’. |
|
Vat men omgrenzing echter actief op, dan kan met ordent meér gezegd zijn dan alleen iets over de -meren: ‘het feit dat U de grenzen van de meren vaststelt, schept orde’; ordent wordt absoluut gebruikt. Deze interpretatie wordt bevestigd door de volgende regels (3 en 4-6) waarin ook sprake is van ordening, en ‘U’ (zie 4-6) niet meer met Morgenmeren geïdentificeerd kan worden. Tevens wordt iets naders omtrent de ‘U’ gezegd: deze brengt orde. |
3. bergen |
Een tweede signaal, dat de lezer attent maakt op de in het vers gegeven situatie: ‘er zijn bergen’. |
klimmen |
bezielt bergen. Het beeld draait oorzaak en gevolg om: de bergen klimmen omhoog, terwijl anecdotisch gezien juist het licht omhoog klimt, m.a.w. de bergen steeds hoger zichtbaar worden. De positie van het gezichtspunt is impliciet met dit beeld gegeven: de bergen worden van onderaf gezien, de ‘ik’ kijkt omhoog. klimmen is een dynamiserende metafoor, die bij de anecdotische informatie past: het prille morgenlicht doet ontwaken, er komt beweging in het landschap. |
in |
kan niet geïnterpreteerd worden als ‘tegelijk met’, want de hemel is 's morgens eerder licht dan de aarde. Toch suggereert de gelijktijdigheid van de verschijnselen causaliteit: in heeft causale waarde. in verduidelijkt ook de positie van de ‘ik’: alleen aan de horizon kunnen bergen zich in het licht bevinden. |
tinnen |
De kleurwaarde van de metafoor past bij morgenlicht: i.t.t. avondlicht (‘koperen’) is het licht hier zilverig maar dof, grijsblauw en niet warm of rood, maar koel (cf. virginale 4) en onbesmet (cf. kuischen 5).Ga naar eind4. |
licht |
Afgezien van de anecdotische signaalwaarde (‘het wordt licht’) onthult dit woord een en ander over de ‘U’ in het vers. |
|
Ook in deze regel is nl. sprake van ordening: werden in 2 de grenzen van de -meren omlijnd, hier gebeurt hetzelfde met bergen. |
|
Van de ‘U’ gaat dus licht uit. De ‘U’ kan echter niet het licht zelf zijn, zie nl. 7 waar een identificatie ‘U’- zon onjuist blijkt. Wanneer men echter ‘U’ als ‘de morgen zelf’ interpreteert, dan krijgen de eerste drie regels zin. De morgen brengt licht èn orde in het onomlijnde landschap van de nacht: de morgen omgrenst wat in het duister vaag was. uw 2 vindt nu aansluiting, want binnen deze identificatie is er wel degelijk een relatie te leggen tussen uw en 1: ziet men Morgenmeren naast ‘meren in de morgen’ ook als ‘meren vàn de morgen’ dan wordt met uw de eerste component van de samenstelling aangesproken, waarbij morgen- als een persoon wordt opgevat. Opvallend in deze regel is de driedubbele i-assonantie. |
4. en |
‘en U zelf’; en verbindt licht met ‘U’. |
uw |
In deze regel gaat de identificatie van ‘U’ met ‘de morgen’ een stap verder (virginale, lippen): de ‘U’ is ook een vrouw, of de morgen is een vrouw: de morgen wordt gepersonifieerd als maagd voorgesteld. |
stille |
In de context (‘U is de morgen’) is een interpretatie ‘zwijgende’ alléen vrij dwaas: stille moet meerwaarde hebben (zie hieronder bij virginale). |
| |
| |
virginale |
Nevengeschikt naast stille, geeft virginale behalve de lexicale betekenis die hier functioneert (zie titel) ook een aanduiding van de meerwaarde van stille. De nevenschikking heeft explicatieve functie. virginale karakteriseert de ‘U’: ‘de morgen is maagdelijk, ongerept’ (zie ook kuischen 5). |
|
Synesthetisch metaforisch staat stille óok voor ‘onbezoedeld’, de twee adjectiva complementeren elkaar en versterken wederzijds de hier gegeven noties van kuisheid. |
lippen |
brengt de personificatie tot stand. |
|
Hoewel de komma na lippen grammaticaal niet nodig is, is hij ritmisch functioneel: na de komma bij stille zou een enjambement zonder adempauze een hijgerig effect geven. |
5. kuischen |
De constructie van 4-6 is niet op het eerste gezicht duidelijk. lippen 4 moet onderwerp zijn; kuischen persoonsvorm, en 6 moet lijdend voorwerp zijn bij kuischen: aan - beken kan immers vanwege het voorzetsel geen lijdend voorwerp zijn. Niettemin vraagt de constructie met aan om een interpretatie van kuischen als (zuidnederlands) ‘drinken aan de beken’.Ga naar eind5. Dit zou echter inhouden dat de ‘U’ smetten drinkt, hetgeen in tegenspraak lijkt met de waarde van virginale (‘onbesmet’), en de bedoeling van de vorige regels (‘de morgen ordent het landschap’). |
|
kuischen moet in de context wel ‘reinigen’ betekenen, maar qua betekenis wijst het ook naar virginale. M.i. schuiven 5-6 twee constructies in elkaar: ‘uw lippen reinigen, door aan de beken te drinken, deze van smetten’, en ‘uw lippen reinigen de beken van smetten’. |
|
Dit ‘reinigen’ is in het gedicht een belangrijke notie: de ‘U’, die in 2 en 3 ordende door licht te brengen, ordent in 4-6 door het laatste duister weg te nemen. Naast het grammaticale verband, door en 4 gelegd, is er zo ook inhoudelijk verband tussen 1-3 en 4-6. |
aan |
zie bij interpretatie kuischen. |
sidderende |
moet wel explicatief worden opgevat: ‘door de aanraking van de lippen sidderen de beken’. Ook visueel, anecdotisch, is het beeld begrijpelijk: ‘de rimpelingen van het stromende water’. |
|
sidderende is een dynamiserende metafoor (zie ook klimmen 3), en bezielt beken (evenals bergen 3 werd bezield). De opvallende tegenstelling met stille benadrukt de suprematie van de morgen over het landschap. Ook in de graad van concretisering is er verschil: bergen en beken worden bezield, de ‘morgen’ gepersonifieerd. |
beken |
Nu is de anecdotische situatie van het landschap compleet geschetst: -meren 1, bergen 3, beken. |
6. zoete |
lijkt een weinig vreemd in de context: de smetten die het duister achterliet contrasteren met de puurheid die de morgen eigen is. Waarom zijn ze zoet? Twee mogelijke verklaringen kunnen gegeven worden: |
|
a. ‘De smetten zijn zoet om te kuischen’, ‘het is aangenaam om ze weg te wissen’ - d.w.z. zoet voor de lippen, niet zoet van smaak. |
|
b. De woorden zoete smetten vormen een neoromantisch-expressionistisch trekje in dit vers.Ga naar eind6. |
|
Het is natuurlijk mogelijk dat het duister, contrasterend met de kristallen zuiverheid van de morgen, expres met decadente woorden als decadent wordt gekarakteriseerd. Ook de herhaling van de oe in |
| |
| |
|
groene maakt dat de regel fraai klinkt. Hoe zoete geïnterpreteerd moet worden, blijft echter onduidelijk. |
smetten |
groene contrasteert in kleur met tinnen 3. Verschoven is de kleur toepasbaar op smetten. zoete smetten kan op drie manieren worden geïnterpreteerd: |
|
a. 6 is bijstelling bij beken. Men had dan na beken een komma verwacht. |
|
b. ‘zoete smetten van het groene duister worden gekuist’. Deze interpretatie is onlogisch want de smetten blijven dan smetten. |
|
c. ‘zoete smetten veroorzaakt door het duister’ zijn object van de zin. Deze interpretatie is de meest waarschijnlijke. |
groene duister |
Het totale beeld van 4-6 is anecdotisch ook acceptabel: ‘de stille, ongerepte kwaliteit van het morgenlicht neemt de laatste plekken duisternis op het stromende water van de beken weg’. Het duister zelf kan hier groen zijn, omdat de resten ervan, de donkere plekken op het water, die kleur hebben. |
7. en |
heeft uitbreidende functie: de regel gaat een fase verder: niet meer de morgen in relatie tot het landschap, maar uitsluitend de morgen zelf wordt nu behandeld. |
oog |
Directe metafoor: ‘de zon’.Ga naar eind7. De personificatie wordt voortgezet tot in 9-10, waar de morgen door het steeds weer noemen van lichaamsdelen (herhaling van personificatie) bijna allegorische waarde krijgt. |
licht |
is zowel als substantief als adjectief te interpreteren: ‘uw oog wordt tot (zon)licht’, en ‘uw oog licht op, krijgt de kleur van licht’. Het rijke rijm met 3 attendeert op de functie van het licht (de morgen) in dit vers. |
8. maar |
luidt een omslag in Virgo in. Na een aantal positieve noties die op de morgen betrekking hebben, wordt nu de negatieve zijde gepresenteerd. |
de nacht |
De omslag in het vers begint met de overwonnen nacht (zie 6) als subject van de regel. |
|
De tegenstelling tussen 1-7 en 8-10 ligt echter dieper, zoals in de interpretatie van de laatste regels zal blijken. |
stort |
‘de nacht valt’ is een uitdrukking. stort intensiveert. Het betekenisaspect ‘vallen’ wijst naar de suprematie van de morgen over de nacht. |
ruglings |
‘achterover’. Door middel van ruglings wordt de nacht ook gepersonifieerd. |
in |
De regel is geconcentreerd, geeft in éen constructie twee stadia van een redenering weer: ‘de nacht stort nl. niet overwonnen neer, maar komt in zichzelf terecht, de nacht is cyclisch’. |
den nacht |
De woordherhaling benadrukt de cyclische notie in de regel. Geparafraseerd: ‘de nacht stort achterover, maar stort dan in zichzelf’. Het betekenisaspect ‘overwonnen’ in ruglings is niet integrabel in 9-10, waar een zelfde cyclisch motief ten aanzien van de ‘morgen’ wordt uitgewerkt. In deze regel functioneert ‘overwonnen’ wel: ‘de morgen wint van de nacht’.Ga naar eind8. |
9. en |
geeft aan, dat de nacht en ‘U’ ondanks de radicale tegenstelling in zeker opzicht parallelle kenmerken vertonen: ‘en evenzo’. Ook het feit dat de nacht gepersonifieerd wordt wijst hierop. |
|
De wezenlijke wending in het vers is gelegen in deze regels waar ten |
| |
| |
|
opzichte van 1-6 een ander aspect van de ‘U’ aan de orde wordt gesteld. |
uw |
Hierboven was de ‘U’ geïdentificeerd als ‘de morgen’, die als een maagd wordt voorgesteld. In deze laatste regels is de aangesproken persoon ambigu, nl. zowèl morgen àls maagd. |
mond |
Letterlijk gezien constitueert deze regel een fraai beeld: zowel de lippen als de holte binnen de mond vormen een afgesloten geheel. |
in zichzelf besloten |
Metaforisch, binnen de personificatie geïnterpreteerd, slaat het beeld op de morgen: ‘zoals de nacht in zichzelf stort, cyclisch is, zo is ook de morgen cyclisch’. En behalve cyclisch van aard is de ‘U’ ook onaantastbaar, zelfgenoegzaam, de ‘ik’ heeft er geen deel aan. De personificatie krijgt in deze slotregels een zekere zelfstandigheid: niet alleen de morgen maar ook de virgo, de vrouw wordt hier aangesproken: ‘evenals de morgen onaanraakbaar is, zo ook laat uw mond geen andere mond (sc. mijn mond) toe’. |
10. uw bloed |
Weer kan het beeld óok letterlijk worden geïnterpreteerd: de bloedsomloop is een gesloten systeem. De woordherhaling in deze regels onderstreept de cyclische notie. |
en - omringd |
De herhalende variëring benadrukt de vorige regel, en vestigt de aandacht op de dubbele interpretatie: ook hier is de ‘U’ tegelijk ‘morgen’ en ‘vrouw’. Binnen de laatste interpretatie krijgt bloed een sexuele waarde: ‘U laat niet toe dat mijn bloed zich met het uwe verenigt’. |
|
Zonder 9 en 10 zou men de ‘U’ in Virgo een allegorie kunnen noemen; nu echter staat de Virgo niet slechts als beeld voor de morgen die zich niet met de nacht vermengt: de climax van het vers doet morgen èn vrouw naast elkaar functioneren. |
|
VIRGO |
Na de interpretatie van het gedicht behoeft de titel geen verklaring meer.Ga naar eind9. |
| |
Literaire werkelijkheid
1 Lyrische situatie
In Virgo wordt slechts éen persoon, de ‘U’, indirect maar herhaaldelijk genoemd: uw omgrenzing 2, uw [...] lippen 4, uw oog 7, uw mond 9, uw bloed 10.
Hoewel uw in 2 misschien op Morgenmeren betrokken lijkt te moeten worden, kan dat voor de rest van het gedicht niet het geval zijn. Virgo geeft daarentegen geen aanwijzing dat twee verschillende aangesproken personen in het vers zouden figureren. Er is dus éen aangesproken persoon die met ‘de morgen’ geïdentificeerd kan worden.
Neemt men virginale lippen 4, oog 7, en bloed 10 in aanmerking, dan blijkt dat de morgen gezien wordt als maagd, als een vrouw. Toch is hier niet uitsluitend sprake van een allegorische figuur: ‘U’ functioneert tegelijkertijd als morgen èn, als vrouw, vooral in de ambigue slotregels van het gedicht.
Is er in Virgo een ‘U’, dan moet er ook een ‘ik’ zijn, al wordt deze persoon direct noch indirect genoemd: een aangesproken ‘U’ veronderstelt een impliciet ‘ik’ als gezichtspunt. De positie van dit gezichtspunt binnen de anecdotische situatie wordt duidelijk in 3.Ga naar eind10. Deze impliciete ‘ik’ is in 1-7 niet, en in 8-10 wel bij het gebeuren betrokken. In 1-7 wordt de morgen-maagd objectief gepresenteerd: het
| |
| |
gezichtspunt is niet bij ‘U’ of gebeuren betrokken, maar registreert wat er in het morgenlandschap gebeurt. De ‘U’ wordt in deze regels gekarakteriseerd als ‘omgrenzend ordenend’ 2, ‘kuis’ 4-5; ‘lichtbrengend’ 2-6, door middel van de handelingen die haar oog, lippen enz. verrichten. In 8-10 echter is de ‘ik’ wel bij de ‘U’ betrokken, het gezichtspunt is subjectief: de ‘ik’ registreert niet meer, maar oordeelt. In dit oordeel karakteriseert het gezichtspunt zichzelf als iemand die aan de Virgo (als morgen èn als vrouw gezien) geen deel kan hebben. Men zou kunnen zeggen, dat parallel aan de identificatie ‘U’-morgen-vrouw een identificatie ‘ik’-nacht binnen het gedicht mogelijk is (stort 8 krijgt dan tevens de waarde van ‘individuele mislukking’), maar m.i. biedt het vers hiertoe niet voldoende informatie. De ‘U’ is autarkisch, de ‘ik’ wordt buitengesloten. Dit buitensluiten wordt formeel in het vers bevestigd: de ‘ik’ noemt zich immers nergens expliciet. De manier waarop de Virgo beleefd wordt is formeel in het gedicht acceptabel gemaakt.
| |
2 Tijd
Het tijdstip waarop Virgo zich afspeelt is de morgen, het ogenblik waarop het licht wordt en de omtrekken van het landschap zich beginnen af te tekenen. Woorden die tijd aangeven, zoals morgen en nacht, worden geconcretiseerd: Morgenmeren 1, en nacht wordt in 8 gepersonificeerd (stort, ruglings). Hoewel de verbaaltijd de tegenwoordige tijd is, vindt een ontwikkeling plaats die ook uit het gebruik van de werkwoordsvormen valt af te leiden. Vergelijkt men ordent 2, klimmen 3, kuischen 4, sidderende 4 en wordt 6 en stort 7, met is...besloten 9 en is...omringd 10, dan ziet men dat in 1-7 de werkwoordsvormen een inchoatief, vaak dynamisch (klimmen, sidderende) aspect hebben; stort 7 heeft naast dynamisch in de context ook een cyclisch-duratief aspect (‘stort nu eenmaal altijd’); en is 9-10 een definitief aspect. Zo blijkt dat de wending in Virgo, naast de wisseling in betrokkenheid van het gezichtspunt en de ambiguïteit die besloten zit in de identificatie morgen-vrouw, óok veroorzaakt wordt door het gebruik van de verbaaltijd.
| |
3 Ruimte
Door middel van enkele signaalwoorden wordt in Virgo een landschap opgeroepen: -meren 1, bergen 3, beken 5; ook tinnen 3 en groene 5 dragen door hun kleurwaarde aan de visualisering bij. De ruimte is dus driedimensionaal, maar het landschap is niet begrensd, de ruimte is open.Ga naar eind11.
De eigenschappen, die de Virgo worden toegeschreven, zijn géen projectie: het is niet zo dat een ‘U’ als vrouw, vergroot, macht krijgt toebedeeld over tijd (morgen) en ruimte (landschap), want het vers presenteert éerst de ‘U’ als morgen 1-3, en in 4-8 pas vindt de identificatie ‘U’-morgen-vrouw plaats. De morgen-noties in Virgo zijn dus niet metaforisch; dat zou eerder, afgezien van 9 en 10, over de vrouw-noties gezegd kunnen worden.
| |
Samenvatting
In dit gedicht wordt de morgen, gepersonifieerd als maagd, toegesproken. De eerste zeven regels beschrijven, in heldere lichte klanken, vanuit een objectief gezichtspunt, de invloed die de morgen uitoefent op het landschap (-meren, bergen, beken), een driedimensionale, open ruimte. In de laatste regels ontwikkelt
| |
| |
de gepersonifieerde morgen zich tot een ambigue figuur, die tegelijk als morgen en als, zelfstandige en niet meer metaforische, vrouw moet worden geïnterpreteerd. De zuiverheid van de morgen is tegelijkertijd de autarkie van Virgo, waar de ‘ik’ geen deel aan kan hebben. Deze laatste regels worden dan ook subjectief gepresenteerd en hebben een oordelend karakter.
Het gezichtspunt, de ‘ik’, is slechts impliciet in het vers aanwezig, en, zoals uit de laatste regels blijkt, ook werkelijk van het gebeuren uitgesloten: morgen en maagd zijn onaantastbaar, laten geen ander toe.
Ook in de verbaaltijd komt de gelaagdheid van het vers tot uitdrukking: 1-7 hebben vnl. inchoatief aspect, terwijl 8-10 definitief moeten worden opgevat. Het thema ontwikkelt zich dus in twee stadia: de kristallen zuiverheid van het maagdelijk morgenlicht in 1-7, tegenover de keerzijde in 8-10: ‘zuiverheid wil zich niet vermengen, laat zich niet besmetten’. De vrouw in Virgo is geen projectie, en evenmin allegorie (hoewel dit in 1-7 wel gedacht zou kunnen worden), omdat de laatste regels in diepste zin meer op de vrouw dan op de morgen slaan.
Afgezien van het moeilijk integrabele zoete in het neoromantisch-expressionistische zoete smetten 6 is Virgo een gaaf gedicht, waarin alle poëtische aspecten bijdragen tot zuiver begrip van het thema en de ambigue functie van de Virgo in het vers. |
-
eind1.
- Zie Vlam 1, Vrouw 1, Wacht 1.
-
eind2.
- Zie interpretatie licht 3.
-
eind3.
- Alleen in 7 zou oog als ‘water van de morgenmeren’ kunnen worden opgevat.
-
eind4.
- Een woordspeling tinnen - ‘trans’, interpretabel via een verschuiving naar bergen, is hier niet waarschijnlijk, aangezien de verdedigingsnotie in deze regel niet zou functioneren.
-
eind5.
- ‘van een glas’, Van Dale.
-
eind6.
- Zie bv. ook Delft. Enigszins kritiekloze overname van Trakl is hier zeer wel mogelijk. Zie hoofdstuk III 2.2.4.
-
eind7.
- Verbeeck (p.21) stelt dat de Virgo in dit vers de zon is: ‘Zuiverend is de werking van het licht: de smetten van de duisternis worden weggewist en de zon neemt bezit van de ruimte. Maar buiten zichzelf kan ze niet treden’. De regel bewijst Verbeecks ongelijk: de zon is aan de Virgo ondergeschikt.
-
eind8.
- De aansluiting van 8 op 9-10 is door dit dubbele karakter (cyclisch naast overwonnen) niet volmaakt. Op zichzelf presenteert de regel echter een fraai beeld.
-
eind9.
- Begrijpelijk wordt, dat een vroegere titel Morgen (Lehning De vriend van mijn jeugd p. 174) veranderd is: de ambiguïteit van de laatste regels kwam in de oorspronkelijke titel niet tot zijn recht.
-
eind11.
- Zie bv. Stroom, waar de ruimte gesloten is.
|