| |
| |
| |
Atomistische interpretatie
1. Zee |
Het vers opent met een elliptische regel zonder persoonsvorm, die bestaat uit drie zelfstandige naamwoorden zonder lidwoorden, een tricolon. |
|
In de eerste plaats hebben deze woorden een anecdotische functie: ze geven de setting en tijd aan, waarin het gedicht zich afspeelt. |
|
Zee is een plaatsbepaling: ‘de ik bevindt zich aan zee.’ |
storm |
geeft het gebeuren aan: ‘het stormt’. |
duister |
geeft de tijd aan: 's nachts. |
|
Tezamen geven de drie woorden plaats, tijd en sfeer: storm aan zee in de nacht. Dat de lidwoorden zijn weggelaten, geeft de zelfstandige naamwoorden een pregnant aspect: ‘er is niets anders dan...’, ‘de kosmos' wordt beheerst door zee, storm en duister’. De regel is bepalend voor het hele gedicht, niet alleen op grond van de anecdotische informatie, maar vooral omdat de storm in zijn alomtegenwoordigheid zowel de eeuwigheden als de ik doet breken: het thema van het vers is afhankelijk van deze regel. |
2. en |
wordt hier gebruikt met een waarde die het nevenschikkend voegwoord te boven gaat. In de eerste plaats geeft het (met de interlinie) de overgang aan van de omschrijving van plaats, tijd en gebeuren, naar de persoonlijke situatie van de ik, die van 1 afhankelijk is. In de tweede plaats heeft en causale functie (‘en daardoor’): dóor de storm breken eeuwigheden. |
eeuwigheden |
breken concretiseert eeuwigheden. De waarde van dit woord is door het meervoud en weggelaten lidwoord niet makkelijk vast te stellen: ‘tijden breken’ voldoet niet, hoewel het aspect ‘tijd’ wel moet worden toegepast. Het meervoud contrasteert des te sterker met breken: ‘àl 't eeuwige breekt’. Naar een preciesere omschrijving zal later, aan de hand van de context, worden gezocht. |
breken |
is kernwoord van het hele gedicht: in feite zal blijken dat óok de ik ‘breekt’. breken verbindt de twee niveaus in het vers: het anecdotische niveau (‘de ik aan zee’) en het kosmische niveau (‘de ik als wachter’), doordat het zowel 1 uitlegt als 3-9 aankondigt. De regel is dan ook polyinterpretabel: |
|
1. door de combinatie van de drie elementen uit de eerste regel, storm aan zee in de nacht, ‘lijkt het alsof de hele kosmos in elkaar stort’. Het is acceptabel dat iemand (de ik) in een dergelijke omgeving het gebeuren zo ervaart (bliksem?) |
|
2. breken moet ook letterlijk worden opgevat, op kosmisch niveau: |
| |
| |
|
‘eeuwigheden breken feitelijk, en de ik, hun wachter, kan daardoor zijn taak niet meer aan’ (zie 3-4). |
nacht |
is niet alleen een herhalende variant van duister 1, nacht staat tegenstellend ten opzichte van eeuwigheden. Op deze wijze worden de twee niveaus in het gedicht in een enkele regel als polen tegenover elkaar geplaatst: eeuwigheden (kosmisch) naast nacht (aards, anecdotisch). |
|
geeft aan dat 3 (emotioneel) volgt op 2: de verbinding tussen situatie en gevolg door middel van en zet hier door en wordt uitgewerkt met betrekking tot de ik. |
3. mij |
introduceert het gezichtspunt. Ook 1 moet nu niet alleen worden gezien als schets van een bepaalde situatie, maar worden geïnterpreteerd als presentatie van een betrokken gezichtspunt: ‘een ik bevindt zich middenin de stormnacht’. |
|
Op anecdotisch niveau wordt het thema van het gedicht nu duidelijker: de storm 's nachts aan zee roept bij de ik onzekerheid en angst op - en deze gevoelens worden geprojecteerd op kosmisch niveau. |
worde |
Optativus: ‘moge worden’. De implicatie, die in de wens ligt opgesloten, geeft zwakte aan. In dezelfde regel waarin de taak van de ik wordt omschreven, ontkent worde dat hij daartegen opgewassen is. |
|
Impliciet wordt een ‘U’ opgeroepen, die de taak zou kunnen verzachten. worde contrasteert met dracht van firmamenten: de laatste woorden geven zijn grootheid aan, het eerste zijn zwakte. |
dracht |
sc. ‘het dragen’. dracht omschrijft de taak van de ik als die van een soort Atlas, maar immenser: firmamenten. De weglating van het lidwoord benadrukt hier de vanzelfsprekendheid van die taak: in Wacht vinden we geen subjectieve vergroting maar een objectief gegeven: ‘de ik is drager van firmamenten’. |
firmamenten |
Het meervoud geeft aan, dat het beeld hier niet letterlijk, als Atlas, moet worden opgevat. Zie ook 5, waar de taak van de ik omschreven wordt als ‘het hoeden van vuren’. dracht van moet vnl. figuurlijk worden opgevat, als ‘verantwoordelijkheid voor’. |
|
firmamenten is het eerste woord dat in verband kan worden gebracht met eeuwigheden. Het gedicht liëert direct ‘het breken van eeuwigheden’ en de verzuchting, in 3 en 4 uitgesproken. eeuwigheden in 2 kan kosmisch worden opgevat. |
4. verzacht |
bevestigt de interpretatie van dracht als ‘verantwoordelijkheid’. verzacht is eigenlijk een contaminatie: een dracht wordt verlicht, een taak verzacht. Beide noties (dracht en ‘taak’) worden tegelijk geactueerd. |
|
De ik vraagt niet om ontheffing van zijn taak, maar slechts om verzachting, leniging: het feit dat hij die taak vervullen moet wordt vanzelfsprekend geacht (zie interpr. dracht). |
|
In 3 en 4 had de cesuur ev. ook na dracht kunnen liggen, ware het niet dat dracht van firmamenten tezeer bij elkaar hoort. |
|
De verdeling over twee regels is bovendien functioneler dan éen lange regel zou zijn geweest: de alliteratie in 4 heeft een zuchtend effect, dat de kwetsbaarheid van de ik benadrukt. |
5. der |
a. der kan geïnterpreteerd worden als ‘over’: ‘de wacht over de vuren’. Met hoeden levert dit een dubbele constructie op: ‘ik kan de |
| |
| |
|
wacht niet houden’ èn ‘ik kan de vuren niet hoeden’. De waarde van vuren wordt zo echter niet duidelijk. |
|
b. der kan geïnterpreteerd worden als ‘van de’. De regels 5 en 6 zijn nu te scheiden als volgt: ‘de vuren houden de wacht’ en ‘ik kan die wacht niet langer hoeden’. De regels geven dan op synthetische wijze twee mededelingen in éen, in elkaar geschoven door der. |
|
c. der vuren huiverende wacht is een hendiadys, die geparafraseerd kan worden als ‘huiverende wachtvuren’. |
vuren |
In de tweede interpretatie van der is vuren een directe metafoor. Uitgaande van de veronderstelling dat 3-4 en 5-6 beide de taak van de ik omschrijven, kan vuren in verband gebracht worden met firmamenten: ‘de vuren die de wacht houden zijn hemellichamen’. Wanneer de constructie als een hendiadys wordt opgevat, zijn de vuren ‘wachtvuren’. In de context (nacht 2) is ‘wachtvuren’ integrabel, hoewel ook hier de aansluiting met firmamenten moet worden gemaakt. |
huiverende |
staat als bijvoeglijk naamwoord bij wacht. wacht wordt hierdoor bezield, hetgeen hoeden functioneler maakt (de ik hoedt a.h.w. iets levends). |
|
Toepasbaar is huiverende alleen verschoven op vuren, waar het visueel kan worden geïnterpreteerd (‘flakkeren’), maar ook binnen de metafoor: ‘de vuren huiveren zelf, zijn angstig’. Zo wordt huiverende gekoppeld aan 1: ‘de storm, die eeuwigheden doet breken’. |
wacht |
In de tweede interpretatie van der maakt de directe metafoor vuren de aard van wacht duidelijk: hemellichamen bewaken met hun vuur de aarde. In de derde interpretatie van der moet wacht met de ik verbonden worden en karakteriseert deze als ‘kosmisch wachter’. |
niet langer |
De onmacht van de ik wordt mede verklaard door huiverende: ‘omdat de vuren nog slechts huiverende wacht houden’ of ‘omdat de wachtvuren huiveren houdt de ik zijn taak niet langer vol’. |
hoeden |
De ik is nu op twee manieren gepresenteerd: als drager van firmamenten en als hoeder van der vuren huiverende wacht. Het moet nu mogelijk zijn de waarde van Eeuwigheden te bepalen. Het breken 2 heeft ten gevolge dat de ik tekenen van zwakte vertoont, zijn taak te zwaar gaat achten. eeuwigheden moeten dus met die taak te maken hebben. De taak in 3 en 5 aangeduid, samengevat: de ik moet de orde in de kosmos bewaren. Deze orde wordt verstoord: eeuwigheden breken. |
|
eeuwigheden komt zo te staan voor: ‘de eeuwige onveranderlijke wetten van de kosmos, aan de verantwoordelijkheid van de ik toevertrouwd’. |
7. ontkracht |
5-7 vormen een uitleg van het verzoek in 3-4 gedaan. Waardoor de ik ontkracht is lijkt nu duidelijk: de aanleiding wordt in 1 gegeven, de oorzaak in 2. ontkracht kondigt 8 en 9 aan. |
8. geef |
Na het voorgaande is geef geen bevel, maar een verzoek. |
uw |
In 3 gaf worde al een aanduiding van een instantie, die de last van de ik kan verlichten. Nergens in Wacht blijkt, dat met de ‘U’ een vrouw wordt bedoeld. Wel wordt duidelijk, dat de ‘U’ een macht heeft, groter dan de ik (verzacht 4) en ook de aard van die macht wordt omschreven: schemering en grijzen wind zijn even duidelijk aardse attributen als vuren en firmamenten kosmische zijn. |
| |
| |
schemering |
We vinden hier een grensgeval tussen chiffre en meerwaarde. Indirect is schemering nl. in de context toepasbaar, via de tegenstelling met vuren: ‘fel licht’ tegenover nu ‘gedempt licht’. Dit leidt tot een interpretatie van 7 ‘maak, dat het dag wordt’. Maar de meerwaarde neigt naar een chiffre,Ga naar eind1. dat aan de hand van contextuele informatie kan worden verduidelijkt. In 4 vroeg de ik om leniging: schemering lenigt dus. In 7 vroeg de ik om kracht: schemering schenkt kracht (de ik vraagt nl. nìet om ontheffing van zijn taak, zie interpr. verzacht). |
|
Ook staat schemering in contrast met vuren. |
|
vuren staat voor ‘hemellichamen’, schemering verkrijgt door het contrast een duidelijk aards aspect. De meerwaarde/chiffrewaarde kan nu omschreven worden als ‘lenigend, kracht, aardse kalmte schenkend’. |
9. geef |
De herhaling geeft het verzoek een emotionele waarde. |
grijzen |
Moet wel verwant zijn aan de waarde van schemering: schemering heeft de waarde ‘kalmte, tussen licht en donker’; zo heeft grijzen dezelfde kleurwaarde ‘tussen wit en zwart’. grijzen wordt gebruikt als synesthetische metafoor met een meerwaarde, die verwant is aan die van schemering. |
wind |
wordt op dezelfde wijze als schemering geconcretiseerd. De kleur van grijzen draagt hiertoe nog bij. |
|
wind verwijst naar en contrasteert met storm 1. Dit contrast bevestigt nogmaals dat de in 1 beschreven natuurverschijnselen de oorzaak zijn van de ontkrachting van de ik. |
|
wind heeft een met schemering verwante meerwaarde ‘koelte en aardsheid, leniging en kalme kracht’. |
|
grijzen wind benadrukt, sterker nog dan schemering de twee polen waar het in Wacht om gaat. De tegenstelling aards-kosmisch werd in 1 en 2 aangekondigd (anecdotisch en kosmisch niveau); in 3-7 werd de kosmische pool in verband met de ik uitgewerkt (firmamenten - vuren) - hiertegenover komen nu in 8 en 9 de met de ‘U’ verbonden aardse krachten te staan: schemering en grijzen wind. |
|
WACHT |
De titel slaat niet op wacht in 5 behalve indirect in de interpretatie ‘wachtvuren’. Het best kan de titel ruimer worden opgevat, en op het hele gedicht betrekking hebben. Dan is het de taak van de kosmische figuur die met ‘wacht’ zeer wel omschreven kan worden. Maar tegelijk representeert de titel deze specifieke wacht, die uitmondt in het verlangen naar de milde aardsheid die de ‘U’ kan schenken. |
| |
Literaire werkelijkheid
1 Lyrische situatie
In Wacht worden twee personen genoemd: de ik (mij 3, ik 5, 7, mij 8, 9) en de ‘U’ (impliciet in worde 3; uw 8 en 9). De in Wacht beschreven emotie is die van de ik: het gedicht wordt van binnenuit en subjectief (de herhaling in 8-9) gepresenteerd. Het gaat ook over de ik, de ‘U’ wordt alleen indirect genoemd. De ‘U’ wordt gekarakteriseerd als mogelijke verzachter van de last van de ik (3-4), schenker van schemering 8 en grijzen wind 9.
| |
| |
Alleen die aspecten worden genoemd, waar de ik behoefte aan heeft. Het vers stelt niet dat de ‘U’ een vrouw is. Bij een letterlijke interpretatie van schemering en grijzen wind kan de ‘U’ met ‘de dag’ worden geïdentificeerd. De tegenstelling tussen ik en ‘U’ wordt knap uitgewerkt. De ik wordt dubbel gekarakteriseerd: zoals hij was tot nu toe, drager van firmamenten, hoeder van der vuren...wacht; en zoals hij is, zoals hij zich plotseling in storm en kosmisch geweld gaat voelen: ontkracht. Beiden aspecten van de ik vinden hun tegenstelling in de ‘U’: de in 8 en 9 genoemde attributen zijn specifieke aards, naast de kosmische expansie van de ik: tegenover firmamenten en vuren worden schemering en grijzen wind gesteld. Bovendien bezit de ‘U’ de macht tot leniging, zie verzacht 4 en de chiffre-meer-waarde van schemering 8 en grijzen wind 9. De tegenstelling tussen ‘U’ en ik is complex want een dubbele. In de eerste plaats ‘aards’ naast ‘kosmisch’, een motief dat in het vers ook wordt uitgewerkt in de tegenstelling tussen anecdotisch-aards 1, en kosmisch niveau 2-7; en in de tweede plaats ‘kracht’ naast ‘zwakheid’.
| |
2 Tijd
De verbaaltijd in Wacht is de onvoltooid tegenwoordige tijd. De beschreven emotie is niet van algemene aard, maar momentaan: de in 1 gepresenteerde situatie maakt de ik op dit moment ontkracht. Het momentane aspect van Wacht wordt bevestigd in 2: niet alleen is het tijd-woord eeuwigheden geconcretiseerd, maar deze eeuwigheden breken: breken heft, met de concretisering, ook de duratieve betekenis van eeuwigheden op.
Naast het momentane aspect wordt in Wacht impliciet een verleden gepresenteerd in de beschrijving van de taak van de ik (3,5 en 6): impliciet nl. in woorden als niet langer 7 en ontkracht 7.
De tijd waarin Wacht speelt is door middel van andere tijd-woorden te bepalen: duister 1, nacht 2 geven aan dat het de nacht is waarin de ik zijn zwakheid uitspreekt.
| |
3 Ruimte
Neemt men het anecdotisch niveau als uitgangspunt, dan staat de ik in een bepaalde, omschreven maar niet verder gevisualiseerde ruimte: aan zee, in de nacht.
Een tweede ruimte wordt gecreëerd in de omschrijving van de taak van de ik: firmamenten, vuren. Interpreteert men Wacht uitsluitend anecdotisch, dan zou men in 2-9 van projectie moeten spreken: de ik voelt zich zwak door het woeden der elementen, 1, en ‘vertaalt’ die zwakte in een projectie van zichzelf als kosmosbeheerser die verlangt naar de schemering die de dag aankondigt. Een dergelijke anecdotische interpretatie is mogelijk, maar doet m.i. het vers te kort. De omschrijving van de taak van de ik in 3, 5 en 6 en ook eeuwigheden 2, wordt als iets vanzelfsprekends gepresenteerd, en nietGa naar eind2. op gang gebracht door een emotie: de ontkrachting, niet de kosmische taak, is het gevolg van de storm.
In Wacht figureren twee ruimten naast en door elkaar: de anecdotische ruimte van 1 naast de kosmische ruimte van de ik. Deze dubbele ruimtevisie vindt zijn parallel in het thema: de dubbele tegenstelling tussen ‘U’ en ik,Ga naar eind3. en is daarom een integraal onderdeel van de structuur van het gedicht.
| |
| |
| |
Samenvatting
Interpreteert men Wacht volgens de in de eerste regel aangegeven anecdote, dan gaat het gedicht over een ik, die in een stormnacht aan zee zijn zekerheden kwijtraakt (2-4), zijn zwakheid erkent (5-7) en verlangt naar de verzachtende invloed van de ‘U’ (8-9), die eventueel ‘de dag’ zou kunnen zijn.
Maar Wacht zit ingewikkelder in elkaar. Inderdaad is 1 anecdotisch op te vatten, als een omschrijving van plaats, tijd en gebeuren, als de setting. en 2 constitueert, causaal, en setting met persoon verbindend, de overgang; maar ook de tegenstelling tussen anecdotisch en kosmisch niveau. Wacht kent dan ook twee ruimten: naast de nacht 2 is er ook de oneindige ruimte waarin de ik gewend is zich te bevinden, beheerst door firmamenten en vuren: de eeuwige onveranderlijke wetten van de kosmos, aan de verantwoordelijkheid van de ik toevertrouwd (dracht, hoeden). Als in 2 eeuwigheden breken dan is dat niet alleen de manier waarop de ik de storm aan het strand ervaart (anecdotisch), maar ook feitelijk het ineenstorten van het heelal, en daarmee wordt breken tot kernwoord, het symbolisch breken van de ik zelf, die ontkracht 7 achterblijft. Men dient de kosmische noties in het vers dus niet (alleen) als projectie op te vatten, maar als onderdeel van een dubbele ruimtevisie die een wezenlijke tegenstelling in het gedicht bevestigt: de tegenstelling tussen ‘U’ en ik.
Deze tegenstelling is geen tweeledige. De ik is bewaker van de kosmos (en blijft dat: hij vraagt om verzachting, niet om ontheffing van zijn taak), maar hij is tevens zwak en afhankelijk geworden. De ‘U’ daarentegen is wezenlijk aards: schemering en grijzen wind staan tegenover de kosmische attributen waarmee de ik zich karakteriseert (zie ook de tussen-kleur van schemering en grijzen tegenover vuren), en tevens degene die lenigen kan (worde, geef mij).
Wacht wordt van binnenuit en subjectief (de herhaling in 8 en 9, de chiffremeerwaarden) gepresenteerd. De emotie waarover het gedicht spreekt (breken) is momentaan. De ik staat centraal. Het vijfmaal figurerend-acht-rijm bindt de twee centrale strofeïden 2-7, terwijl de geleding in strofeïden de ontwikkeling van het thema verduidelijkt: setting 1, ik 2-4, explicatie 5-7, verlangen 8 en 9. De titel omvat deze stadia: de anecdotische wacht in storm en zee, de kosmische uitbouw daarvan in de tweeledige beschrijving van de taak van de ik, maar tevens de persoonlijke gevoelens van kwetsbaarheid tijdens deze specifieke wacht, en het verlangen naar de mildheid, het compromis dat in het aardse ligt.
Wacht is complexer dan het eerste gezicht doet vermoeden, en m.i. een van de gavere gedichten van ‘Ruimteschemer’.Ga naar eind4.
|
-
eind1.
- In andere verzen: Bloesem, Blauwe tocht, Invocatio.
-
eind3.
- Zie bij lyrische situatie.
-
eind4.
- Het is van 1922, evenals Vlam dat vergeleken bij de andere gedichten uit ‘Ruimteschemer’ eveneens kwaliteit bezit. Zie hoofdstuk I en VI.
|