| |
| |
| |
Atomistische interpretatie
1. O |
1 O is een aanroep: de vrouw wordt aangesproken. Dit is het normale gebruik van ‘o’.Ga naar eind1. |
|
2. O is een uitroep. De vrouw is niet de aangesprokene, maar de oorzaak van de uitroep. |
|
Dit gebruik van ‘o’, vergezeld van een zelfstandig naamwoord waarbij ‘o’ + zelfst. nw. een ellips vormen, is vaak bij Marsman te vinden.Ga naar eind2. |
|
De komma na O spreekt voor de laatste interpretatie. Overigens biedt het vers ruimte voor beide interpretaties naast elkaar. |
|
O als eerste woord van het vers introduceert een emotionele gemoedsgesteldheid van het gezichtspunt. |
vrouw |
1. De vrouw is de aangesprokene, de ‘U’. Door deze interpretatie zou vrouw een specifieke, eenmalige waarde krijgen: één bepaalde vrouw wordt bedoeld. |
|
2. de vrouw is degene waarover emotioneel gesproken wordt, de ‘zij’. Deze interpretatie geeft vrouw tevens een algemenere waarde: ‘de’ vrouw roept de gevoelens op die in dit gedicht aan de orde komen (of kan dit althans doen). |
|
Het is zeer wel mogelijk dat beide interpretaties tegelijkertijd geldig zijn: het vers kan een algemene mening aan een bepaalde ervaring demonstreren. |
2. bloeit |
Interpreteert men deze regel apart, dan lijkt hij gesteld te zijn in de vorm van een vraag, waarin schaduw enz. als onderwerp fungeert. Een vraagteken ontbreekt echter, en het gedicht geeft ook verder geen enkele aanwijzing waarom bloeit een vraag zou moeten inluiden. Wanneer men echter 1 en 2 verbindtGa naar eind3., dan fungeert vrouw als onderwerp van deze regel. bloeit legt dan via vrouw een verband met de titel. ‘bloeit’ wordt in dit geval overgankelijk gebruikt: ‘doet bloeien’. De lexicale betekenis is toepasselijk (waaierbloem) maar bloeit heeft hier toch duidelijk meerwaarde: met de betekenis ‘bloeien’ alleen is in de context weinig aan te vangen. Dit overgankelijke ‘bloeien’ kan omschreven worden met noties als ‘creatief’ en ‘vervulling’. Het onderwerp vrouw wordt door het gebruik van bloeit geïntensiveerd: zij wordt gekarakteriseerd als creatief en vervulling schenkend. |
|
bloeit geeft geen oplossing voor de vraag of de vrouw als ‘U’ of als ‘zij’ moet worden gezien: ‘U bloeit’ en ‘zij bloeit’ zijn beide mogelijk. De komma na 1 kan aangeven, dat 1 en 2 bij elkaar horen, maar |
| |
| |
|
wordt tevens gebruikt om 1 en 2 van elkaar te scheiden. Hierdoor krijkgt 1 een elliptisch karakter, dat de interpretatie van O als uitroep mogelijk maakt. De komma kan echter ook dienen om de overgang tussen vrouw als aangesprokene (‘U’) en vrouw als onderwerp van de zin aannemelijk te maken. Een dergelijke overgang is onverwacht, maar binnen de context van dit vers wel acceptabel. Bloei werkt voortdurend met een principe van concentratie, hetgeen zich o.a. uit in apokoinou, ellipsen en weglating van lidw/bijv. vnw.; de dubbelfunctie van vrouw (‘U’) draagt tot deze concentratie bij. |
schaduw |
Aangenomen dat vrouw onderwerp en bloeit persoonsvorm is van de zin, dan leveren de drie op bloeit volgende zelfstandige naamwoorden nog verschillende interpretatiemogelijkheden op. |
|
a. schaduw waaierbloem en firmament kunnen alle drie lijdend voorwerp zijn. De waarde van schaduw wordt dan moeilijk te bepalen, tenzij het ontoepasbaar is en chiffrewaarde heeft: de waarde van schaduw moet nl. naast waaierbloem en firmament een positieve zijn.Ga naar eind4. |
|
Tegen deze interpretatie spreekt het ontbreken van een komma na schaduw. |
|
b. Wèl toepasbaar is het wanneer men bloeit behalve als overgankelijk bovendien nog resultatief opvat: ‘de vrouw zet schaduw in bloei tot waaierbloem en firmament’, ‘schaduw wordt waaierbloem en firmament door toedoen (bloeit) van de vrouw’. Deze interpretatie vraagt geen komma na schaduw, en verbindt het met donkerheden 5. schaduw is dan ‘mijn schaduw’, en het woord kan figuurlijk worden opgevat als het ‘donkere, normaal verborgen gedeelte van het ik’, dat nu in bloei komt te staan. Deze tweede interpretatie is m.i. de gaafste en meest zinvolle, maar de eerste blijft mogelijk. |
waaierbloem |
Vat men waaierbloem niet als lijdend voorwerp maar als resultaat van bloeit op, dan levert de context materiaal om de waarde van dit neologisme te bepalen. Wat schaduw was is nu waaierbloem: het verborgene van het ik wordt waaierbloem. De meerwaarde van ‘bloeien’, de noties ‘creatief en vervulling’ kunnen geacht worden ook tot ‘bloem’ te behoren. De notie ‘vervulling’ wordt in de context van het vers (na dat 3) gespecificeerd: ‘extase’ (zie 7, de duidelijkste hartstochtregel).Ga naar eind5. ‘bloei’ woorden (de titel, bloeit en -bloem) staan in dit vers metaforisch voor hartstocht, en aan die hartstocht wordt een positieve notie meegegeven door de positieve betekenisaspecten van ‘bloeien’. Het eerste lid van de samenstelling waaier-, wordt nu ook begrijpelijk: ‘de hartstocht waaiert uit, breekt waaiervormig open’ (in den gang mijns bloeds). |
|
vrouw / bloeit schaduw waaierbloem kan nu geparafraseerd worden als ‘door de vrouw / door U, vrouw, breekt datgene wat normaliter verborgen is nu als een waaier bloeiend open.’ |
|
De samenstelling zelf geeft identiteit aan tussen de twee leden: ‘bloem is (als) een waaier’. |
firmament |
voegt naast waaierbloem een kosmische notie toe aan het geheel. ‘schaduw wordt firmament’: ‘het verborgene wordt machtig en eindeloos, schitterend als de kosmos zelve.’ |
|
firmament introduceert, ondergeschikt aan de ‘bloei’metaforiek, een tweede metaforensfeer, die van kosmische vergroting (sterren 3, hemelbruggen 6, maanzeil 7). |
| |
| |
|
Zo compareren in deze op het eerste gezicht duistere elliptische regel geconcentreerd een groot aantal noties met bloeit als kern. |
|
De komma geeft aan dat 3 met 2 verbonden moet worden. |
3. dat |
Gezien de komma na 2 leidt dat een uitleg van deze regel in: ‘zodat’. Als in 2 drie lijdende voorwerpen naast elkaar gegeven worden, kan dat - bloeds alleen zinvol op firmament betrokken worden. Interpreteert men echter waaierbloem en firmament als resultaat van bloeit, dan wordt 3 een resultatieve explicatie van beide woorden. Van de twee bij schaduw gegeven interpretaties blijkt nu de tweede de voorkeur te verdienen. dat, opgevat als gevolg van ‘een tot bloei in waaierbloem en firmament gebrachte schaduw’, geeft aan dat de kosmische vergroting in deze en de volgende regels, een subjectieve is: de vrouw veroorzaakt de transformatie (via bloeit). De vergroting is niet constant, geen objectief gegeven, maar een subjectieve beleving van de ‘ik’.Ga naar eind6. |
sterren |
wordt bezield door schrijden. De vergroting in deze regel komt tot stand door kosmische fenomenen te bezielen en ondergeschikt aan de ‘ik’ te maken. sterren schrijden werkt firmament 2 nader uit. |
schrijden |
hòeft hier geen meerwaarde te hebben.Ga naar eind7. Zinvoller is echter een interpretatie met een meerwaarde, die resulteert uit het betekenis-aspect ‘plechtig’ dat in ‘schrijden’ zit, en die omschrevem kan worden als ‘extatisch’ en ‘bezield’. |
in |
is hier ambigu. Het bedoelt zowel ‘binnen in’ als ‘mee met’. Het beeld functioneert dubbel: op het ‘bloei’niveau als ‘extatisch kosmisch gevoel van verlangen in het bloed’ en op het kosmische niveau als ‘de sterren zijn ondergeschikt aan het vergrote ik’. |
gang |
Het bloed ‘gaat’ in plaats van ‘stroomt’, het wordt door gang geïntensiveerd, bewust voorgesteld. |
|
Aan deze metafoor is te zien dat het hier subjectieve gevoelens betreft: in wezen voelt de ik bewust zijn bloed stromen, het gedicht transponeert deze bewustwording naar het bloed zelf. |
|
Wanneer deze regel opgevat wordt mede als uitleg van waaierbloem, dan illustreert de gang mijns bloeds mooi het eerste lid van de samenstelling: ‘de hartstocht waaiert uit, met/in het bloed, door het lichaam heen.’ |
mijns |
Driemaal compareert een ‘ik’, steeds indirect (bloeds, donkerheden 5, armen 6) via aspecten die voor deze ‘ik’ essentiëel zijn in de in het vers gepresenteerde emotie. |
bloeds |
is hier zeker op te vatten als ‘drager van de levensdrift’. |
4. en |
geeft aan dat deze regel de constructie met dat voortzet. Door het streepje na bloeds verkrijgt 3 een zekere mate van isolement, hetgeen het elliptisch karakter van 4 versterkt. Toch heeft 4 alleen zin wanneer ook deze regel een gevolg is van bloeit 2, en als afhankelijk van dat 3 wordt geïnterpreteerd. |
nacht |
moet onderwerp zijn van de constructie. Een persoonsvorm is er niet, maar ‘wordt’ of ‘is’ valt gemakkelijk in te vullen. Het effect van de weglating van een persoonsvorm (en het elliptische karakter van het hele vers overigens, zie 1, 2 en 5-7) is er één van stameling, dat functioneert binnen de beschreven emotie, het thema van het vers. nacht heeft geen lidwoord: de metafoor via weerklank maakt nacht tot een ruimte waarin klank weerklinkt. Het betekenisaspect ‘tijd’ in nacht functioneert eveneens: de geëigende tijd om de liefde te |
| |
| |
|
bedrijven. nacht heeft hier bijna de functie van een eigennaam. |
weerklank |
Moet niet alleen geïnterpreteerd worden als ‘echo’ maar ook het betekenisaspect ‘vervulling’ moet worden geactueerd in de context. |
roep der handen |
In deze regel compareert een synthetische metafoor: ‘handen roepen’ de tastzin wordt auditief voorgesteld. De metafoor is gebaseerd op een metonymische vervanging van ‘ik’ door handen. ‘de nacht wordt weerklank van die roep’ is ook een synesthetische metafoor: nacht wordt klank, in wijdere zin klankruimte: ‘nacht echoot en vervult die roep’. Onder roep der handen moet men, zie 7, verstaan ‘verlangen naar het aanraken van haar/uw lichaam’. Ook in deze regel, die nog afhankelijk is van bloeit, vinden we de meerwaarden van de ‘bloei’metaforiek terug: nacht en roep der handen werken de noties ‘hartstochtelijk lijfsverlangen’ en ‘de vervulling’ uit. |
|
leidt een nieuwe ‘stameling’ in, begint een ellips. |
|
5-7 karakteriseert zich ook door het feit dat hier de ‘bloei’metaforiek verlaten wordt en vervangen door een ‘boot/stroom’metaforiek, waarin de sexuele aspecten van de hartstocht worden uitgedrukt.Ga naar eind8. |
en |
bewerkt niet alleen nevenschikking, maar ook uitbreiding: 5-7 ontwikkelt het thema. Zagen we tot 4 binnen de ‘bloei’metaforiek lichamelijk verlangen en opwinding, 5-7 geeft in ‘stroom/boot’ metaforen de coïtus weer. |
uit |
sc. ‘vanuit’. |
zoom |
Disjunct op te vatten: ‘diepste grens’. |
donkerheden |
Zie schaduw 2. donkerheden verheldert door verband te leggen de waarde van schaduw: ‘het verborgene’ nu ook te interpreteren in sexuele zin. |
6. onder |
‘vanonder, onderdoor’. Het beeld in deze regel kan niet een uitleg zijn van 5: visueel zijn 5 en 6 niet met elkaar in verband te brengen (een interpretatie: donkerheden uitgelegd als onder de hemelbruggen mijner armen levert onzin op). maanzeil 7 is onderwerp van deze elliptische zin: ‘voortkomend uit de geheimste diepte en tastend varend onder de hemelbruggen’ enz. De disparaatheid in de beeldvorming tussen 5 en 6 is dan ook pas begrijpelijk vanuit maanzeil, dat tegelijk anecdotisch (‘de sexuele emotie, het orgastisch gevoel’, zie 5) en metaforisch, binnen de stroom/boot'metaforiek, zie 6, geïnterpreteerd moet worden. |
hemelbruggen |
Samenstelling die de ‘boot/stroom’metaforiek en de kosmische metaforiek verenigt. |
|
Visueel is het beeld duidelijk: ‘de armen vormen een hemelhoge brug’. |
|
In -bruggen begint de ‘stroom’metafoor (maanzeil, stroomlijf, stranden). De samenstelling is niet alleen functioneel omdat zij twee metaforen verbindt, maar ook omdat het woord hemelbruggen dóór de combinatie tegelijk kosmische extase en macht (hemel-) èn sexuele hartstocht (-bruggen) uitdrukt. |
|
Binnen de kosmische metaforen valt op dat hemelbruggen ruimtelijk niet consistent te interpreteren is met sterren enz. in 3: hemelbruggen is een aardse, sterren schrijden een kosmische vergroting. De vergroting is dan ook subjectief en vraagt niet om een coherent ruimtebeeld (zie interpretatie dat). De samenstelling zelf |
| |
| |
|
is ook metaforisch: a) ‘bruggen die de hemel overbogen’; b) ‘bruggen die de hemel (zelf als boog gezien) zijn’. |
|
De laatste interpretatie is in de context de meest coherente: ‘armen zijn bruggen, zijn de hemel, bruggen die als de hemel over de aarde staan’. |
mijner |
‘van’-metafoor: ‘de armen zijn, vormen hemelbruggen’. |
armen |
Naast de verschillende metafoorsferen wordt ook de anecdote, de situatie tussen ‘ik’ en vrouw beschreven: armen, -lijf, oogen. |
7. maanzeil |
wordt geïnterpreteerd als onderwerp van de zin. Makkelijk in te voegen valt ‘is’, ev. ‘vaart’ bij tastend. Als geheel is de neologistische samenstelling een directe metafoor voor ‘orgastisch gevoel’ (via donkerheden en over dansend stroomlijf), en als zodanig verheldert dit woord het gebeuren tussen ‘ik’ en vrouw: er heeft een coïtus plaats. |
|
De samenstelling is weer opgebouwd uit een kosmische en een ‘boot’component. maan- bevestigt de gegeven interpretatie van hemelbruggen: ‘de maan zeilt onder de hemelbruggen (bruggen zijn de hemel zelf) door’, vanuit de aarde gezien.Ga naar eind9. -zeil is in de regel het belangrijkste lid van de samenstelling: over [...] stroom-. |
|
De ‘stroom/boot’metaforiek duidt meer aan dan de ‘bloei’metaforiek: zagen we daar verlangen en vervulling, en afhankelijkheid van de vrouw - hier gaat het om sexuele extase, orgastische gevoelens, òp de vrouw (over) beleefd; vergeleken met de ‘bloei’metaforen geven de ‘boot/stroom’metaforen een ontwikkeling, een stap verder in de in het vers gegeven relatie tussen ‘ik’ en vrouw weer. |
|
De samenstelling zelf, ‘zeil van de maan’, de maan zeilt (‘zeil als de maan’ lijkt onjuist), is van andere aard dan hemelbruggen: hier een genitiefrelatie, waarbij het ene lid het andere bepaalt, daar een identiteit. |
tastend |
verwijst naar handen 4: in deze regel wordt de roep der handen feitelijk weerklank. |
|
Tevens wijst tastend vooruit: het betekenisaspect ‘onzekerheid’ kondigt stranden 8 al aan. |
over |
Zie interpr. dansend. |
dansend |
stroomlijf heeft geen lidwoord of bezittelijk voornaamwoord, de ‘U’/‘zij’ kwestie wordt niet opgelost. De weglating suggereert wel dat er hier eerder over dan tot de vrouw gesproken wordt. |
|
dansend is zowel toepasselijk op stroom-: ‘woelig’, als op -lijf: ‘de bewegingen van de vrouw in sexuele roes’. Tevens is het verschoven toepasbaar op -zeil: ‘de boot danst op de stroom’. |
stroomlijf |
Van deze samenstelling heeft het tweede lid betrekking op de anecdote. -lijf kan in de context niet anders dan het lichaam van de vrouw bedoelen. |
|
stroom- vormt een belangrijke instantie binnen de ‘boot/stroom’-metaforiek: de sexuele extase (van de man) is een boot (-zeil) dansend op een stroom- (vrouw). |
|
De samenstelling geeft identiteit aan: -lijf is (als) een stroom-. |
|
geeft aan dat het 8 terugslaat op maanzeil. |
|
Einde van de elliptische stameling. De laatste twee regels geven een omslag in het thema van het vers. |
9. o |
In de context van de regel kan o hier alleen een emotionele uitroep zijn. |
| |
| |
het |
zet wel de ‘boot’metafoor voort, maar nauwelijks de kosmische vergroting: maan- en gifspelonk combineren niet, -zeil (dat het betekenisaspect ‘varen’ met stranden gemeen heeft) en gifspelonk combineren wel. |
zal |
Het feit dat hier een toekomstverwachting wordt uitgesproken, impliceert dat het in dit gedicht om één bepaalde gebeurtenis gaat. Daarnaast moet zal ook wel in algemene zin als ‘telkens weer, onherroepelijk’ worden geïnterpreteerd. |
stranden |
Het vers eindigt met een wending in het thema: de vrouw die hartstocht wekt (bloeit 2) en partner is in sexuele extase (stroomlijf 7) blijkt als onbetrouwbaar te worden gezien: de vervoering van de ‘ik’ zal vastlopen op de gifspelonk van haar ogen, waaruit blijkt hoe gevaarlijk zij is. gifspelonk verklaart stranden: het feit dat de ogen een gifspelonk zijn, maakt onontkoombaar dat het zeil zal stranden. De negatieve gevoelens in de slotregels zijn dus niet in de eerste plaats te verklaren vanuit onzekerheid van de ‘ik’, maar de extase loopt stuk op de verderfelijke aard van de vrouw. |
gifspelonk |
Weer geen lidwoord of bezittelijk voornaamwoord (zie stroomlijf). In het vers wordt een algemene beschrijving gepresenteerd, alles wat de vrouw betreft is zonder bezittelijk voornaamwoord (‘uw’, ‘haar’) gehouden; maar tevens blijkt uit zal dat het hier toch om een specifieke gebeurtenis gaat: het algemene wordt aan één bepaalde ervaring gedemonstreerd. |
|
Deze algemene notie die het vers wil oproepen, verklaart enigszins de wat abrupte overgang van positief naar negatief in het thema: elke sexuele relatie zal zo spaak lopen. |
|
In de samenstelling gifspelonk bepaalt het eerste ondergeschikte lid het tweede: ‘giftige spelonk’, waarbij gif- verwijst naar oogen en -spelonk de ‘boot’ metaforiek afrondt. Een relatie -spelonk - oogen kan alleen disjunct gelegd worden: oogen opgevat als één gat. |
der |
‘van’metafoor: ‘de ogen zijn (als) een gifspelonk’. |
oogen |
Er ontstaat een tegenstelling -lijf- oogen: het lichaam schenkt genot, de ogen gif. Het in het thema gepresenteerde oordeel kwalificeert de vrouw negatief. |
9. vrouw |
verwijst naar 1, maar inmiddels is de visie op de vrouw (door 8) wel een andere geworden. De herhaling heeft contrasterende functie, vrouw staat nu zowel voor ‘vervulling’ als voor ‘verderf’. |
|
BLOEI |
Het gedicht geeft m.i. géén aanleiding tot een interpretatie van de titel als zou bloei kortstondig zijn: de titel is slechts toepasbaar op 1-7. In het vers zelf nemen de ‘bloei’metaforen nl. een te belangrijke en positieve plaats in: ze geven hartstocht weer, zijn verweven met de kosmische metaforen (extase en vergroting) en leiden de ‘boot/stroom’metaforen (coïtus en orgasme) in. Over de waarde van ‘bloeien’ is in de interpretatie reeds het nodige gezegd. |
| |
| |
| |
Literaire werkelijkheid
1 Lyrische situatie
Van de twee personen in Bloei kan de ene op twee manieren worden opgevat: vrouw in 2, 9 kan zowel een aangesproken persoon (‘U’) zijn als de persoon waarover gesproken wordt (‘zij’). Het gedicht geeft geen uitsluitsel, beide mogelijkheden blijven naast elkaar bestaan. Nu geeft het gedicht tegelijk een algemene en een eenmalige ervaring weer. Op het algemene aspect wijst het feit dat er geen lidwoord of bezittelijk voornaamwoord staat bij stroomlijf 7 en gifspelonk 8; wat betreft het eenmalige aspect geeft zal 8 (naast de notie ‘onherroepelijk’) een toekomstverwachting aan.
Deze polyinterpretabiliteit kan gekoppeld worden met de ambiguïteit in vrouw: ‘U’ een specifiek geval, ‘zij’ een algemene beschouwing. Zo functioneert het vers op twee manieren tegelijk: de figuur van de vrouw heeft een dubbele waarde. De andere persoon is een ‘ik’: mijns 3, mijne 5, mijner 6.
Deze ‘ik’ is tevens het gezichtspunt in het vers. Bloei is een ik-gedicht, de relatie tussen ‘ik’ en vrouw wordt door de ‘ik’ waargenomen, dus van binnenuit. Hoewel het gezichtspunt zich alleen indirect noemt, worden juist die aspecten van de ‘ik’ belicht die in de liefdessituatie van belang zijn: bloeds 3, handen 4, donkerheden 5, armen 6 en tastend 7.
Dat de ‘ik’ bij het gebeuren betrokken is, blijkt vooral uit de metaforiek in het vers, en wel op dubbele wijze. De kosmische metaforen zijn subjectief omdat ze niet constant zijn (2-7), omdat ze geen objectief gegeven in het vers constitueren, en omdat ze grammaticaal afhankelijk zijn van bloeit 2. Voorts verhelderen de metaforen bepaalde gevoelens die de ‘ik’ koestert door de specifieke waarde die ze in het vers krijgen: ‘bloei’ staat voor ‘creatieve vervulling en hartstocht’; de kosmische metaforen geven ‘schittering, triomf, macht, grootte’ aan; en -zeil (-bruggen, stroom-) de lichamelijke extatische vervulling van de hartstocht: ook de meerwaarden wijzen op een subjectieve beleving.
De ‘ik’ is dus sterk emotioneel bij het gebeuren betrokken (zie ook O 1, o 8). Over de vrouw komt men minder te weten. De houding tegenover haar is in 1-7 een andere dan in 8-9: in 2 bloeit zij schaduw tot waaierbloem en firmament, in 7 is zij een gewillige liefdespartner (dansend stroomlijf), maar in 8 worden haar oogen een gifspelonk genoemd.
Deze twee houdingen maken de herhaling van het woord vrouw functioneel: in 1 heeft het een positieve, in 9 bovendien een negatieve waarde.
| |
2 Tijd
De verbaaltijd in Bloei is, afgezien van de toekomende tijd in 8, de tegenwoordige. Maar wanneer men naar de ontwikkeling van het thema kijkt, die duidelijk wordt aan de hand van resp. de ‘bloei’- en de ‘stroom/boot’metaforiek, ziet men dat het vers drie stadia kent. Het ‘bloei’stadium, waarin de ‘ik’ lichamelijke opwinding voelt, het ‘boot’stadium, waarin coïtus plaatsheeft, en ten slotte de door zal aangegeven negatieve toekomstverwachting.
| |
3 Ruimte
De ruimte in Bloei vraagt weinig aandacht. De ruimtewoorden in het vers staan in dienst van de kosmische vergroting: firmament 2, sterren 3, hemel- 6 en maan- 7. Onderling zijn de beelden niet consistent: de kosmische vergroting sterren - | |
| |
bloeds harmonieert niet met de aardse vergroting hemelbruggen - maanzeil, maar de kosmiek in dit gedicht moet dan ook metaforisch worden opgevat: de vergroting is subjectief, dient ter verduidelijking van de emotie die de vrouw (bloeit 2) oproept.Ga naar eind10. De kosmische metaforen constitueren dan ook geen objectief ruimtelijk beeld in het vers, maar geven ruimtesuggestie.
Het enige woord, dat het gebeuren in een bepaalde ruimte plaatst, is nacht 4, dat door weerklank en roep een ruimtelijke waarde krijgt, zoals in de atomistische interpretatie is betoogd. De complexiteit in Bloei is voornamelijk gelegen in de metaforiek en de grammatikale verbanden. Na de atomistische interpretatie behoeft de literaire werkelijkheid nauwelijks nadere bespreking.
| |
Samenvatting
Bloei is een op het eerste gezicht volkomen elliptisch gedicht. Bijna alle zinseenheden maken of door onvolledigheid (4, 5-7) of door grammaticale nieuwvorming (1-3) de indruk alsof het vers uit gestamelde uitingen is opgebouwd. Bloei is een geconcentreerd vers, en ondanks de indruk van onbeholpenheid die het thema illustreert, volledig interpretabel.
Het gedicht behandelt de verhouding tussen een ik en een vrouw, in drie stadia. Aanvankelijk opwinding (1-4), vervolgens coïtus (5-7), en ten slotte de negatieve toekomstverwachting (8-9) (zal).
De eerste twee stadia worden gepresenteerd door middel van twee opeenvolgende metafoorsferen. De ‘bloei’metaforen (2-4) geven creativiteit en hartstocht weer. Dit bloeien gaat uit van de vrouw, die onderwerp is van 2 waarin het verborgene deel van de ‘ik’ (schaduw) hartstochtelijk openbreekt (waaierbloem). Vanaf 5 gaat de hartstocht over in lichamelijk genot, weergegeven in ‘stroom/boot’metaforen. De extase is een boot (-zeil), die het lichaam van de vrouw (stroomlijf) bevaart. Naast deze twee metafoorsferen is er nog een derde: die van kosmische metaforen. Behalve waaierbloem wordt ook firmament door de vrouw teweeggebracht: de kosmische vergroting is een subjectief gegeven in het vers, geen specifieke ruimtelijke informatie maar ruimtesuggestie. De kosmische beelden zijn ook onderling niet coherent (2 naast 6, 7).
Dit kosmische motief voegt aan hartstocht en extase gevoelens van vergroting, triomf en schittering toe - maar wordt verlaten in 8 waar het thema omslaat naar de negatieve kant.
Van de twee figuren die in het gedicht voorkomen, fungeert de ‘ik’ als gezichtspunt: het vers wordt van binnenuit en subjectief gepresenteerd, de ‘ik’ is in hoge mate bij het gebeuren betrokken. De emotionaliteit komt tot uiting in de concentratie: in de ellipsen, de directe metafoor maanzeil, de weglating van lidwoorden/bezittelijke voornaamwoorden (niet alleen waar het de vrouw betreft), en de complexe grammaticale structuur van 1 en 2, waar vrouw in 1 tegelijk onderwerp is van 2, en waar bloeit grammaticaal op dubbele neologistische wijze functioneert: als overgankelijk werkwoord en als werkwoord met weggelaten bijbehorend bijwoord (‘iets doen bloeien tot iets’). De tweede figuur, de vrouw, heeft in dit gedicht een dubbele waarde. Zij is tegelijk de aangesprokene èn degene over wie gesproken wordt, een ‘U’ en een ‘zij’. Deze dubbele functie loopt parallel met de dubbele functie van het vers als geheel: tegelijk wordt hier een unieke en een algemene ervaring gegeven.
Overigens heeft de vrouw niet alleen een tweeledige functie, maar ook de waarde van het woord vrouw heeft er in 9 een volkomen tegengestelde component bijgekregen; zij wordt ook dubbel gekarakteriseerd. Deze tegenstelling wordt
| |
| |
geactueerd door het (enige) rijke rijm, dat 1 en 9 nadrukkelijk verbindt. Ook valt op, dat er tussen 7 en 8 een ritmische overgang is. Deze overgang benadrukt de wending in het thema.Ga naar eind11.
Ten slotte de titel, die het vers niet helemaal dekt.
Het gedicht laat nl. niet toe, dat het negatieve slot 8-9 in de titel geïnterpreteerd zou kunnen worden, bijv. als ‘kortstondige bloei’. De titel kan alleen worden begrepen vanuit het positieve gedeelte van het vers (1-7), en verklaard met dezelfde waarde als de andere ‘bloei’woorden: positieve lichamelijke hartstocht en vervulling. |
-
eind2.
- Cf. Gang 4; Bloesem 2, 4; Smaragd 12; Blauwe tocht I 6 en III 12; Das Tor 4, 9.
-
eind3.
- Er hadden ook streepjes, als in 3 en 7, of stippeltjes, als in 9 kunnen staan.
-
eind4.
- Men zou kunnen denken in de richting van een variant van ‘schemer’ en te interpreteren als ‘dauw, balsem’ o.i.d.
Hiertegenover staat dat het woord ‘schaduw’ in de Verzen nooit ontoepasbaar wordt gebruikt - hoewel dat nooit een beslissend argument kan zijn.
-
eind5.
-
dat 3 en de in het vers gepresenteerde extase bevestigen de interpretatie van bloeit als meerwaarde.
-
eind6.
- Het feit dat de vergroting subjectief is, wettigt het gebruik van de term ‘metaforensfeer’.
-
eind7.
- ‘schrijden’ wordt in Bloesem viermaal, in de Blauwe tocht tweemaal met duidelijke meerwaarde gebruikt.
-
eind8.
- Zie interpretatie maanzeil.
-
eind9.
- Ook mogelijk is een visuele interpretatie ‘de schaduw van het opgestoken zeil tekent zich in het maanlicht af op de stroom c.q. het lichaam’.
-
eind10.
- Cf. Verhevene, Stroom, waar de vergroting objectief is.
|