| |
| |
| |
Atomistische interpretatie
1. Rondde |
Mogelijk is de eerste regel een ellips met weggelaten onderwerp: ‘hij’ Rondde enz. Rondde moet dan worden geïnterpreteerd als ‘maakte rond’ (van Dale). |
|
Waarschijnlijker echter is een niet-elliptische interpretatie, waarin lichaam als onderwerp fungeert. Rondde kan dan geïnterpreteerd worden als ‘werd rond’ (passief) en ‘rondde zich’ (actief). De inversie releveert Rondde en introduceert zo bij het eerste woord het cirkelmotief in dit vers. |
zijn |
Het gedicht gaat over een ‘hij’, die echter nergens direct wordt genoemd. |
lichaam |
Het valt op, dat in het hele gedicht alleen maar sprake is van lichaamsdelen, niet van geestelijke eigenschappen van de protagonist. Het motief van kosmische overheersing is (zie 2-12) louter aan het lichaam gebonden. |
tot |
actueert de bovengenoemde actieve waarde van Rondde: ‘rondde zich tot’. Een ‘werd rond tot’ is minder aannemelijk. |
gespannen |
staat als bijvoeglijk naamwoord bij nacht, maar slaat, omdat het toch ook verleden deelwoord is, terug op lichaam: ‘het lichaam heeft zich gespannen om rond te kunnen worden’. Adjectivisch bij nacht suggereert gespannen tevens dat de spanning aanhoudt: ‘het lichaam heeft zich gerond tot een gespannen cirkelboog die de nacht is’. |
|
Mogelijk moet het betekenisaspect ‘afweer’ hier worden toegepast: de laatste strofe maakt dit aannemelijk. |
nacht |
Het metaforisch gebruik van nacht levert twee mogelijke interpretaties op: ‘tot een boog die de nacht is’: het lichaam is de nacht; ‘tot een boog die van nacht is’: het lichaam omspant, beheerst de nacht. In beide gevallen wordt nacht geconcretiseerd, en lichaam oneindig vergroot tot een macht, die de nacht beheersen kan of zelfs is. Beide interpretaties zijn in het vers geldig (zie 2-6). |
|
In deze eerste regel wordt de protagonist tegelijk kosmisch vergroot, en voorgesteld in de vorm van een gespannen boog: het motief van kosmische vergroting en macht, en het cirkelmotief blijven beide in het gedicht functioneren. |
2. aan |
Men kan aan als ‘van buitenaf tegen de gewelven’ èn als ‘van binnenuit’ interpreteren. |
gewelven |
van Dale: a. overdekking van een ruimte; |
|
b. door een gewelf overdekte ruimte. |
| |
| |
|
Alleen de eerstgegeven betekenis past in de context. |
|
De associatie ‘welvingen’ speelt waarschijnlijk wel mee, verbindt gewelven met lichaam. |
der |
geeft hier identiteit aan: ‘de leden zijn gewelven, fungeren als gewelven’. der bewerkt een ‘van’-metafoor. |
vervloeide |
sc. ‘in elkaar overgegaan’: er zijn geen begrenzingen meer. |
|
vervloeide moet disjunct worden opgevat, het betekenisaspect ‘vloeiende teloorgaan’ is niet toepasbaar. Dit maakt het beeld tamelijk geforceerd, zo vlak na gespannen. |
leden |
‘de ledematen vormen gewelven, een cirkel waar geen openingen meer in zijn.’ |
|
De regel zet het beeld van 1 voort. |
3. sloegen |
‘een gebaar slaan’ is geen gangbare constructie: ‘een gebaar maken’ wel. Een hypothetisch ‘maken’ is hier ‘vervangen’ door een pregnanter woord. sloegen heeft hier intensiverende waarde, men denke aan ‘golven en een kust’ (zie 5 ankeren zich). M.i. kan men hier niet van meerwaarde spreken, aangezien de actieve, intense en creatieve noties van Marsmans ‘slaan’Ga naar eind1. in de context niet functioneren. |
|
sloegen kan agressief worden opgevat (aan heeft dan de waarde ‘van buitenaf’): ‘de schaduwen doen een aanval op de gewelven’, maar deze interpretatie is niet te verenigen met 6 (zie aldaar), en het gebruik van schaduwen, laat en gebaar wijst meer naar een passieve interpretatie. |
de |
veronderstelt specifieke schaduwen. De verklaring moet gezocht worden in de dubbele punt en in 4. |
schaduwen |
1. ‘de schaduwen die de late avond maakt’ (laat). Aangezien ‘hij’ in 1 de nacht is (en deze beheerst), is het onwaarschijnlijk dat hier gewelven zouden worden aangevallen door avondlijke schaduwen. Het is juister sloegen een passieve waarde toe te kennen (cf. ‘een kruis slaan’) en aan te interpreteren als ‘van binnenuit’. |
|
2. schaduwen wijst vooruit naar 4 vergane eeuwen, en kan geïnterpreteerd worden als ‘afspiegelingen van die eeuwen’. Zie ook schimmen 5. Dit betekenisaspect van schaduwen bevestigt de passieve interpretatie. |
hun |
veronderstelt dat schaduwen maar één enkel gebaar kunnen slaan: ‘met een laat gebaar leggen ze zich tegen’. De regel geparafraseerd: ‘de schaduwen tekenen zich af tegen de gewelven’. |
laat |
1. ‘laat in de dag, avondlijk’. |
|
2. ‘laat in de tijd’ (vergane eeuwen). ‘vermoeid’. |
|
De beide interpretaties verwijzen naar schaduwen. laat moet dan ook gezien worden als een verschuiving, toepasbaar op schaduwen. |
|
3. ‘te laat, nutteloos’. In dit geval wordt laat niet verschoven gebruikt. |
gebaar |
contrasteert in intensiteit met sloegen, gebaar heeft allerminst agressieve betekenisaspecten, hetgeen de passieve waarde van sloegen aannemelijk maakt en de interpretatie van aan als ‘van binnenuit’ bevestigt. gebaar bezielt de schaduwen: alleen levende wezens maken gebaren; sloegen in de passieve interpretatie doet trouwens hetzelfde. Bezieling van de fenomenen, die de ‘hij’ beheerst, vindt men in de volgende strofen herhaald. Wat bezield |
| |
| |
|
wordt blijft desondanks krachteloos, onderworpen aan de ‘hij’.Ga naar eind2. geeft aan dat 4 een uitleg geeft van 3. |
4. vergane |
zie laat. De negatieve waarde functioneert in de context, zie eeuwen. |
eeuwen |
De tijd, het verleden, wordt in een pejoratieve metafoor gekarakteriseerd. vergane eeuwen worden vergeleken met / gelijkgesteld aan de schaduwen (in de tweede gegeven interpretatie). De protagonist blijkt boven de tijd te staan, d.w.z. boven ‘eeuwen die tot schaduwen zijn vergaan’. |
aan |
grijpt terug op aan in 2. |
verwijde |
herhaalt het motief van kosmische vergroting. |
flank |
c.q. ‘zijn flank’. verwijde flank wordt vergeleken met / gelijkgesteld aan de gewelven der vervloeide leden. De regel geeft een nadere explicatie van 2-3. |
5. schimmen |
verwijst naar schaduwen. 5-6 zijn een verdere uitwerking van 2-4. schimmen werkt ook schaduwen nader uit: de schaduwen waren vergane eeuwen; schimmen hier zijn de bewoners van die eeuwen, d.w.z. datgene wat er nog van hen over is. Het verleden en zijn bewoners worden weer negatief gepresenteerd. |
strenglooze |
Bedoeld moet zijn: ‘zonder dat zij in strengen met elkaar verbonden zijn, zonder band’.Ga naar eind3. Weer treedt verschuiving op: in wezen zijn de schimmen strengloos, geslachten niet. Toegepast op geslachten benadrukt strenglooze de notie van zwakte, die schimmen op zichzelf al kenmerkt. |
geslachten |
verklaart schimmen als ‘bewoners van het verleden’. strenglooze geslachten is een oxymoron: het meest wezenlijke element van geslachten wordt in het adjectief ontkend. |
6. ankeren zich |
kan alleen maar geïnterpreteerd worden als ‘aan hem’.Ga naar eind4. Nu is er geen twijfel meer mogelijk dat 2-6 passief en ‘van binnenuit tegen hem aan’ geïnterpreteerd moet worden. Door een opeenhoping van beelden wordt herhaaldelijk gesteld dat zijn lichaam als een onkwetsbare cirkel de tijd (en de nacht) omspant en beheerst. 5 en 6 geven in alle opzichten een nadere uitwerking van 2-4, hoewel de verbaaltijd (ankeren) nu tegenwoordig is.Ga naar eind5. |
|
Het wederkerend voornaamwoord intensiveert schimmenGa naar eind6. door ankeren de waarde van een actieve handeling te verlenen. |
7. in |
sc. ‘binnen’. |
omnachting |
Niet in van Dale. Mogelijk geeft het duitse woord ‘Umnachtung’ aanknopingspunten.Ga naar eind7. ‘Umnachten’: ‘in duisternis hullen, met duisternis omgeven’. (Het betekenisaspect ‘geestelijke gestoordheid’ - ‘geistige Umnachtung’ is niet toepasbaar). |
|
Twee interpretaties zijn mogelijk. |
|
a. ‘zijn schedel omspant de nacht’. Het beeld van 1-6 wordt dan voortgezet, maar in plaats van op zijn lichaam op zijn schedel toegepast. |
|
b. ‘van zijn schedel gaat duisternis uit’. |
|
Deze interpretatie visualiseert een beeld dat niet consistent is met dat van 1-6: de nacht was in 1-6 in en binnen zijn lichaam, zou nu daarbuiten zijn. |
|
De eerste interpretatie ligt ook het dichtst bij de betekenis, die de samenstellende afleiding in het nederlands heeft (cf. ‘omarming’). |
van |
geeft identiteit aan, formeert een van-metafoor: ‘zijn schedel is omnachting, fungeert als omnachting’. |
| |
| |
schedel |
cf. ‘hoofd’. Het gebruik van het woord schedel bevestigt de interpretatie, nl. dat het hier om de binnenkant gaat. omnachting en schedel zetten het cirkelmotief voort. |
8. wentelt |
a. ‘wentelt voortdurend’, opgevat als het draaien om haar as van een planeet. |
| b. ‘wentelt weg’ (+ object), opgevat als bewuste handeling van een aan ‘hem’ ondergeschikte aarde (zie interpr. ivoren vlak). |
de aarde |
wordt hier als planeet voorgesteld (wentelt), d.w.z. gezien vanuit een kosmisch perspectief. |
|
ivoren vlak reduceert aarde, waardoor impliciet het motief van kosmische vergroting wordt voortgezet. |
ivoren vlak |
a. ‘attribuut van de aarde überhaupt’; de aarde wordt in haar geheel gezien als een ivoren vlak. Deze interpretatie is niet consistent met de voorstelling hier van aarde als planeet. |
|
b. ‘dat gedeelte van de aarde dat verlicht is door de zon, ivoorkleurig is’. Deze interpretatie sluit aan bij de tweede interpretatie die bij wentelt gegeven werd: ‘de aarde wentelt onder invloed van zijn omnachting haar daggedeelte weg’.Ga naar eind8. |
|
In 7-8 wordt het ruimtelijk heersen benadrukt. Door wentelt wordt de aarde bezield, maar zij blijft onderworpen aan de ‘hij’. |
9. en |
is méér dan een nevenschikkend voegwoord alleen, het heeft een consecutieve waarde, die het vers vaart verleent; en het kondigt bovendien een omslag aan in deze regels naar een (zij het kortstondig) positiever motief, dat in 9 en 10 optreedt. |
sterren |
wordt door schrijven bezield, nu niet pejoriserend maar positief: stroomende kan niet negatief worden opgevat in de context van deze twee regels (zie ook ontbloeid). |
schrijven |
sc. ‘beschrijven’. schrijven moet disjunct worden geïnterpreteerd. |
stroomende |
moet eveneens disjunct worden opgevat. Het betekenisaspect ‘water’ is in de context niet toepasbaar, wel dat van ‘vloeiende beweging’, met een meerwaarde van exuberantie. |
|
Of stroomende naar de titel verwijst is niet zeker: het is opvallend dat tot nu toe wat de protagonist betreft geen sprake van beweging is geweest. De ‘hij’ is gekarakteriseerd als een statisch heerser, hetgeen het niet waarschijnlijk maakt dat stroomende (en daarmee de titel) op ‘hem’ betrekking zou hebben. Wèl ging beweging uit van de aan hem onderworpen fenomenen, maar dat waren passieve steunzoekende bewegingen, geen exuberante en zelfstandige als hier bij sterren. Dit maakt tevens waarschijnlijk dat sterren niet onder zijn overheersing vallen, maar eerder onafhankelijk van hem existeren. |
|
Verkieslijk lijkt, de mogelijke meerwaarde van stroomende in aanmerking genomen, dat de sterren ‘zijn’ vreugde, impliciet geprojecteerd, uiten. Deze interpretatie wordt echter niet in de context bevestigd.Ga naar eind9. |
spiralen |
sc. ‘hun banen’. Het cirkelmotief wordt hier op een ander niveau herhaald; nu met sterren als onderwerp en dynamisch. Ook dit pleit voor de onafhankelijkheid van sterren. |
om |
De sterren beschrijven hun banen om zijn creatie heen. Dit maakt sterren niet afhankelijk, als aarde, verleden, nacht, maar verkleint ze wel, of omgekeerd: vestigt nog extra de aandacht op de kosmische dimensie van de ‘hij. |
| |
| |
oceanen |
Het meervoud is alleen interpretabel analoog aan ‘hemelen’. Men denke aan de aarde omspannende Okeanos, waarin de sterren baadden. Deze allusie verklaart ook het gemeenschappelijke betekenisaspect ‘water’ in stroomende en oceanen. |
aan |
1. ‘door’. 2. letterlijk ‘er aan vast’ - hetgeen aan de causale waarde niet afdoet. |
zijn mond |
In 1-6 omspande zijn lichaam, in 7-8 zijn schedel de aarde en de tijd, nu wordt het voorgesteld alsof oceanen aan zijn mond ontbloeien. Maar wèl blijft het kosmische motief van kracht: de oceanen gaan van hèm uit. Wanneer men aan niet louter oorzakelijk maar tevens letterlijk opvat, blijft een relatie tussen oceanen en zijn mond binnen het beeld fungeren en wordt het cirkelmotief hier voortgezet, hoewel er enige inconsistentie van de beelden optreedt. |
ontbloeid |
Het motief van kosmische beheersing wordt hier een stap verder uitgewerkt: de protagonist beheerst niet alleen, maar geeft ook leven. De notie ‘exuberantie’ die stroomende kan hebben, wordt in dit woord onderstreept: ‘niet alleen hebben de oceanen hun bestaan aan hem te danken, hij creëert ook bloei.’ 9 en 10 zouden een ontwikkeling in het thema constitueren, nl. van passief naar actief heersen, ware het niet dat deze positieve noties in 11 en 12 weer worden ontkracht en bovendien de ondergang van de kosmiek in 13 al in aantocht is. |
11. verleden |
1. Zie 2-8: 11 en 12 vormen een herhaling, die dan weinig toevoegt aan het totaal. Na de positieve noties in 9 en 10 doet dit dan ietwat als een anticlimax aan. Het effect is zelfs, dat 9 en 10 de indruk maken niet in het gedicht thuis te horen. |
|
2. De bedreiging is hier concreter dan in 2-8 (splijtzwam). 11-12 kondigt dan de climax aan. Ook in deze interpretatie lijkt de overgang, na 9 en 10, niet erg gelukkig. |
zuigt zich |
De pejoriserende bezieling verleent verleden iets dreigends, dat de protagonist zijn gespannen levenskracht dreigt te ontnemen. |
zijn duister |
Het beeld wordt weer iets gewijzigd ten opzichte van 7, waar de nacht binnen zijn schedel was voorgesteld. duister is het enige attribuut van de protagonist, dat niet expliciet lichamelijk is. Impliciet ‘is hij, omsluit hij duister’: het vers is weer terug bij het beeld van 1-6. |
vast |
cf. ankeren zich 6. |
|
geeft aan dat explicatie volgt. |
12. walmende splijtzwam |
pejoriserende metafoor. Het beeld is weinig duidelijk, de waarschijnlijkste interpretatie is m.i. ‘zwam die dreigt te splijten’. |
binnen |
laat er geen twijfel over bestaan dat verleden (en daardoor in 1-8 eveneens tijd en ruimte) binnen zijn cirkel moeten worden gevisualiseerd. |
muren |
kan adjectief zowel als substantief zijn. adjectief: ‘binnen de nacht die van muur is, bestaat uit muren’; substantief: ‘binnen muren die van nacht zijn, c.q. de grenzen van zijn lichaam dat de nacht is en omspant’. De interpretatie van muren als substantief geeft de context meer zin: muren wijst terug naar gespannen, gewelven, flank, omnachting - allemaal woorden die betekenisaspecten van kracht en verdediging hebben. |
nacht |
muren nacht is een explicatie van zijn duister: waarin muren een uitbreiding is en nacht een variërende herhaling van duister. |
| |
| |
|
nacht geeft hier dus niets nieuws, maar is als slot van de eerste fase van het vers op zijn plaats: ‘ondanks de kracht van zijn lichaam dat de nacht is en beheerst, vormt het verleden een haast fatale bedreiging’. Wanneer men 11-12 (m.i. minder juist) opvat als louter herhaling van 2-8, luidt maar 13 een nieuwe fase in. |
13. maar |
vormt hier de climax, binnen de interpretatie van 11-12 als bedreiging. |
kentering |
sc. ‘omslag’. Mogelijk verwijst kentering naar wentelt [...] vlak in 8. |
der |
sc. ‘in’: ‘in de jonge uren treedt de kentering van nacht naar dag op’. Het proces wordt temporeel (der) voorgesteld. |
jonge |
Zowel ‘vroege’ als ‘jonggeboren’. Een relatie met laat en vergane en verleden kan niet gelegd worden, de oppositie die hier relevant is is die tussen ‘dag’ en nacht, niet tussen ‘dag’ en ‘tijd’. |
jonge uren |
De nachtzijde van de aarde is weggedraaid, de dagzijde draait voor. |
14. die |
sc. jonge uren. |
hijgend |
bezielt jonge uren. Hijgen zij van haast, verlangen? Aangezien zij zelfstandig en bezield worden gepresenteerd, is het niet waarschijnlijk dat een andere interpretatie dan ‘overmoedig, onstuimig, offensief’ op hijgend van toepassing kan zijn. |
klopten |
De onvoltooid verleden tijd na het presens in 2-12 is merkwaardig, zelfs wanneer de derde en vierde strofe als presens historicum worden opgevat.Ga naar eind10. |
aan |
‘Van binnenuit of van buitenaf’? Wanneer kentering terugwijst naar 7, 8 (ivoren vlak) kloppen de uren van binnenuit. Weliswaar heb ik in dit gedicht herhaaldelijk geconstateerd, dat de afzonderlijke beelden niet konsekwent van één bepaalde visualisering uitgaan, maar aan de andere kant zijn de beelden nergens flagrant met elkaar in tegenspraak: de visualisering heeft een vrij los en variabel karakter.Ga naar eind11. Voorlopig kan men wel aannemen, dat het verband dat hier wordt gelegd met 7-8 niet willekeurig is: het kloppen geschiedt van binnenuit. |
|
Een tegenargument wordt geleverd door de anecdote van het vers, die erop neerkomt de ‘hij’ in 1-13 slaapt (droomt?) en nu wakker wordt. Zo gezien, doen de jonge uren (‘het daglicht’) een aanval op zijn oogleden, van buitenaf. |
|
Men ziet hier dat de anecdotische interpretatie tegengesteld is aan die, waarom het gedicht contextueel vraagt.Ga naar eind12. |
brozen |
Er ontstaat nu een sterke tegenstelling met gespannen 1, gewelven 2, flank 3, ankeren zich 6, omnachting 7, muren 12, die niet toevallig kan zijn. Na vier strofen waarin de protagonist voortdurend werd gekarakteriseerd als krachtig, wordt nu het woord brozen gebruikt. Het feit dat de ‘hij’ in 1-12 voortdurend in relatie gezien werd met nacht (1, 3, 7, 11, 12) en hier voor het eerst sprake is van jonge uren (een begin van ‘dag’) maakt evident dat de tegenstellingen bedoelen te functioneren. De nacht maakte ‘hem’ onkwetsbaar en sterk, de dag kwetsbaar en zwak. brozen krijgt zo wellicht resultatieve waarde: ‘door het kloppen broos geworden’. |
wand |
sc. ‘zijn wand’. Het cirkelmotief werkt nog door. |
15. splijtte |
Klankwerking en vooropstelling geven een indruk van gewelddadig splijten. Het verbum finitum is grammaticaal afhankelijk van 13, maar causaal moet het met 14 in verband worden gebracht: het splijten is het gevolg van het kloppen. Een verwijzing naar |
| |
| |
|
splijtzwam is te plausibeler, daar men hier ‘spleet’ zou verwachten. |
voorhang |
In tegenstelling tot o.a. muren 12 kan een voorhang geopend worden. |
|
De bijbelse betekenis ‘toegang tot het heiligste deel van een tempel’ is disjunct toepasbaar: ‘het intiemste, kwetsbaarste punt wordt ontheiligd.Ga naar eind13. |
zich |
bezielt voorhang. Het splijten wordt zo een autonome beweging van de voorhang, waartegen de protagonist niet veel beginnen kan. |
|
De komma hier staat op een merkwaardige plaats. Grammaticaal zou hij juister zijn na de volgende regel. Er is geen enkele reden waarom die in 16 nadrukkelijk gescheiden zou moeten worden van 15. |
die |
sc. voorhang. |
van |
‘vanuit...naar beneden’. Tevens formeert van een metafoor: ‘de voorhang wordt gevormd door zijn wimpers’. |
zijn wimpers |
Het motief van kosmische vergroting is nog steeds werkzaam, wimpers wordt door voorhang vergroot voorgesteld. |
|
Het beeld heeft twee lagen: 1) ‘splijten zijn wimpers: gaan zijn ogen open; 2) ‘splijt het gordijn dat van zijn wimpers hangt en dat de toegang tot zijn kwetsbaarste plek geeft’. |
plooide |
staat in tegenstelling met gespannen 1. |
|
Herhaaldelijk in deze strofe wordt de nadruk gelegd op de zwakte van zijn verdediging. |
17. en |
moet consecutief worden opgevat: ‘en vervolgens, en daardoor’. |
door |
sc. ‘doorheen’. |
poort |
Niet direct te verbinden met de gespleten voorhang uit de vorige regels: de opening werd daar bij de ogen, hier in de armen voorgesteld. Indirect is er natuurlijk wel verband: er vormt zich een opening, hij opent zich, en door die opening komt het vrouwlijf binnen. Dat deze opening niet in beide gevallen dezelfde is, doet in het vers niet ter zake: variërend herhaald wordt tweemaal gesteld dat de cirkel (‘hij’) zich opent.Ga naar eind14. |
|
poort gaat een stap verder dan voorhang ten opzichte van muren, wand enz: een poort is een toegangsweg. |
der |
‘van’-metafoor: ‘de armen zijn / vormen een poort. |
uitgestooten |
Dezelfde notie van gewelddadigheid, en bijna onvrijwilligheid, werd ook bij splijtte [...] zich aangetroffen. |
18. stroomde |
Hier moet een verwijzing naar de titel gezocht worden. stroomde staat in oppositie met (o.a.) gespannen 1. Noties ‘met kracht, onweerstaanbaar als water’ en het betekenisaspect ‘beweging’ moeten hier worden toegepast: stroomde heeft intensiverende waarde.Ga naar eind15. De protagonist bewoog zich niet in 2-12, en in deze strofe alleen op starre wijze: splijtte, uitgestooten. De bedoeling moet wel zijn dat starre statische kracht wordt doorbroken en verslagen door dynamische en vloeiende kracht. Het lijkt me niet, dat deze overwinning van het vrouwlijf positief moet worden geïnterpreteerd, ook al werd de kosmische ervaring in 1-12 nogal negatief gepresenteerd. |
vrouwlijf |
De samenstelling doet pejoratief aan. Zie zijn lichaam in 1. Beide figuren blijven lichamelijk aangeduid. |
binnen |
De overwinning is definitief. |
schacht |
De cirkel is opengescheurd en zo tot een schacht geworden, waarin het vrouwlijf toegang heeft. |
| |
| |
|
schacht krijgt dezelfde waarde van kwetsbaarheid als ook brozen en voorhang hadden. schacht rondt het gedicht af door via het rijm te verwijzen naar nacht 1. |
|
STROOM |
De titel geeft aanleiding tot verschillende interpretaties. |
|
a. De titel valt niet te betrekken op de ‘hij’, de centrale figuur in het vers. Zoals herhaaldelijk is gesteld, wordt de protagonist als statisch en strak gekarakteriseerd. Ook het cirkelmotief dat voortdurend met de ‘hij’ in verband wordt gebracht, kan de titel niet verklaren, want het kenmerk van ‘zijn’ cirkel is juist telkens (tot 13) geslotenheid: gespannen nacht. |
|
b. In 9 en 10 vindt men woorden die naar de titel zouden kunnen verwijzen: stroomende spiralen, oceanen. Maar deze regels formeren niet meer dan een uitbreidende variërende herhaling op het kosmisch heersers-motief (2-12), en kunnen onmogelijk de centrale plaats van het gedicht constitueren. |
|
c. De titel kan het best worden geïnterpreteerd via 18. |
|
Stroom geeft dan alleen de tweede fase van het vers direct aan: hoe een kosmisch vergroot ‘hij’, heersend over nacht (en tijd en ruimte) door de dag kwetsbaar en door de vrouw overwonnen wordt.Ga naar eind16. |
| |
Literaire werkelijkheid
1 Lyrische situatie
In Stroom figureren twee personen: ‘hij’ (zijn 1, 8, 10, 11, 16, 18) en ‘zij’ (vrouwlijf 18). De belangrijkste van deze twee is de ‘hij’: het vers handelt over zijn kracht en zijn nederlaag. De titel kan alleen geïnterpreteerd worden vanuit de nederlaag en is dus nauwelijks representatief voor het hele gedicht.
De afstand van het gezichtspunt is constant. De ‘hij’ wordt voortdurend van buitenaf waargenomen. Niet alleen omdat het persoonlijk voornaamwoord van de derde persoon wordt gebruikt, maar ook omdat de lezer niets wordt medegedeeld over het innerlijk van de protagonist.
Stroom is een beschrijving van buitenaf van een bepaalde beleving die de protagonist doormaakt, zonder dat er sprake is van enige identificatie tussen gezichtspunt en protagonist.
Het is daarom onmogelijk, dat ‘hij’ en gezichtspunt hier zouden samenvallen: de gebeurtenissen worden gepresenteerd door een gezichtspunt dat buiten de anecdote staat, een auctoriaal gezichtspunt. Dit auctoriaal gezichtspunt presenteert objectief. Afgezien van de regels 9 en 10 is nergens iets van betrokkenheid bij het gebeuren te lezen.
Deze objectiviteit is uiteraard een schijnbare: oordelen en meningen over het gebeuren komen impliciet tot uiting in de presentatie. Enkele voorbeelden: 13-18 wordt gepresenteerd als een nederlaag; wanneer gesteld wordt dat ‘hij’ de tijd beheerst wordt het verleden in pejoratieve termen gekarakteriseerd.Ga naar eind17.
Over ‘zij’, het vrouwlijf, komt de lezer vrijwel niets te weten, behalve dat er een relatie moet bestaan tussen haar en de dag (jonge uren), een relatie die vergelijkbaar is met de relatie van de protagonist met de nacht, maar niet identiek: zij heerst niet over en identificeert zich niet met de dag.
De karakterisering is (in beide gevallen) indirect (lichaam - vrouwlijf). ‘Hij’ wordt kosmisch vergroot voorgesteld, is de nacht, beheerst de nacht, en de ruimte
| |
| |
(aarde, oceanen) is aan hem ondergeschikt. Het accent valt in 1-12 voortdurend op onkwetsbaarheid (cirkelmotief) en statische lichamelijke kracht. Deze kracht houdt verband met ‘zijn’ verhouding tot de nacht, waarmee hij in 1 wordt geïdentificeerd.
In de laatste strofe blijkt zijn kracht tevens zijn zwakheid te zijn. Het morgengloren maakt hem kwetsbaar, er is dàn ook sprake van beweging, maar krampachtig (splijtte, uitgestooten). De vergroting wordt tot het einde toe volgehouden: deze is niet zozeer een kwestie van karakterisering maar een constante, een objectief gegeven, de figuur eigen.
De protagonist wordt alleen via lichaamsdelen gekarakteriseerd (behalve zijn duister, dat geïnterpreteerd werd als ‘de grenzen van zijn lichaam’). Het hele gebeuren in Stroom is ook een lichamelijk proces. Een verklaring voor de indirecte karakterisering kan dan ook hierin worden gezocht.
| |
2 Tijd
In Stroom figureren verschillende verbaaltijden naast elkaar: 1-4 onvoltooid verleden, 5-12 onvoltooid tegenwoordig; en 13-18 weer onvoltooid verleden. Het is ondenkbaar, dat 5-12 vóór 1-4 plaats zou hebben, het vers wordt dan oninterpretabel. Eveneens onmogelijk kan 13-18 nà 1-4 en vóór 5-12 geïnterpreteerd worden.
Een tegenwoordige tijd na 4 zou geen vreemde overgang zijn, als 5-12 het ‘nu’ van het gebeuren constitueerde - maar de terugval in 13-18 maakt deze verklaring onmogelijk.
Uit de ontwikkeling van het thema blijkt, dat de gegeven strofevolgorde tevens de volgorde van het gebeuren aangeeft:
1 is de inzet, waarin identificatie met nacht en kosmische vergroting en cirkelmotief worden geïntroduceerd; 2-12 zijn uitbreidingen en variaties van hetzelfde: tijd, verleden (3, 4; 5,6; 11, 12) en ruimte (7, 8; 9, 10), bezield maar krachteloos voorgesteld, zijn aan zijn lichaam ondergeschikt en ervan afhankelijk. 13-18 brengt keerpunt en nederlaag: jonge uren en vrouwlijf maken hem zwak.
De enige verklaring voor de tegenwoordige tijd in 5-12 kan zijn, dat de uitwerking van de afhankelijkheid van tijd en ruimte als iets symptomatisch wordt voorgesteld. De situatie die in 1-4 voor zijn lichaam wordt gegeven, is in wezen niet tijdgebonden maar eeuwig. Een soort algemene visie van het gezichtspunt dus, waarna in 13 de draad van het gebeuren weer wordt opgenomen. Volstrekt logisch is de overgang in verbaaltijd echter niet.Ga naar eind18.
| |
3 Ruimte
De ruimte in Stroom wordt geconstitueerd door zijn lichaam. Het lichaam wordt door het cirkelmotief en de kosmische vergroting gepresenteerd als een gesloten, oneindig grote ruimte waarbinnen de tijd en de aarde (bezield) hun plaats vinden, en waarin het vrouwlijf stroomt.
De gegeven ruimte is driedimensionaal, maar de visualisering is niet konsek went. In één geval treedt inkonsekwentie binnen één beeld op: voorhang [...] van zijn wimpers plooide 15-16.
Vaker zijn er variaties in de totale visie.
In 1 worden lichaam en nacht geïdentificeerd. In 2-6 is nacht een onderdeel van zijn lichaam, hetgeen een uitwerking kan zijn van 1. Maar in 7-8 is op zijn schedel van toepassing, wat eerst voor het hele lichaam gold: de schedel waarin de aarde
| |
| |
wentelt, omspant de nacht. In 11, 12 figureert dezelfde voorstelling als in 2-6. 13-14 kùnnen via de verwijzing van kentering naar ivoren vlak en van jonge uren naar nacht met voornamelijk 7-8 verbonden worden. 15-16 zetten het schedelbeeld voort. 17-18 ten slotte grijpen weer terug op de visie op het totale lichaam. Samengevat spelen m.i. twee verschillende visies door elkaar: de visie op het hele lichaam (1-6, 11-12, 17-18) en die op de schedel (7-8; 9-10; 13-16). Stroom kenmerkt zich dus door een losse visualisering. Nu kan men aan een gedicht niet de norm van konsekwente visualisering opleggen; bovendien zou dit gedicht, vooral in de laatste regels, niet bij een enigermate concrete visualisering gebaat zijn.
| |
Samenvatting
Het thema van Stroom, de autonomie van een mannelijk lichaam die door het vrouwlijf wordt aangetast, wordt in twee stadia ontwikkeld: 1-12 beschrijft de statische toestand van het autonome lichaam, 13-18 geeft de nederlaag, die in 11-12 wordt aangekondigd.
Deze autonomie wordt in de eerste plaats verbeeld door middel van het motief van kosmische vergroting, dat in het hele gedicht opereert: het lichaam wordt konsekwent vergroot voorgesteld. Het constitueert dan ook de ruimte in het vers, waarbinnen tijd en kosmos, verleden en aardbol, hun ondergeschikte plaats vinden; ook het vrouwlijf in 18 ‘stroomt’ deze ruimte binnen. Het motief van kosmische vergroting wordt uitgewerkt via twee aan het lichaam ondergeschikt gemaakte fenomenen: de tijd, het verleden, dat in twee fasen (2-4, 5-6; en 11-12) wordt gepresenteerd; in de eerste fase bezield (schaduwen - vergane eeuwen 3-4; schimmen van strenglooze geslachten 5), in de tweede fase dreigender pejoriserend gepresenteerd als verleden - walmende splijtzwam 11-12.
Ook de ruimte, specifieker de aardbol (aarde 7, 8; oceanen 10) wordt bezield. De visualisering van de ruimte is niet konsekwent, twee verschillende visies op het lichaam spelen door elkaar: in 1-6; 11-12; 17-18 wordt het hele lichaam voorgesteld als de totale ruimte, terwijl in 7-8; 9-10; 13-16 hetzelfde met het hoofd alleen gebeurt. Zelfs binnen deze indeling vallen inkonsekwenties op te merken.
Beide visies hebben betrekking op hetzelfde motief, de kosmische vergroting. De driedimensionale ruimte wordt niet door deze losse beeldvorming aangetast.
Het tweede motief dat de autonomie van het lichaam verbeeldt is het cirkelmotief (Rondde [...] tot 1; gewelven [...] vervloeide 2; omnachting 7), dat eenmaal ook variërend wordt toegepast op iets anders dan het lichaam zelf (sterren [...] spiralen / om 9-10).
In de eerste fase van het vers is de cirkel (het lichaam) onaantastbaar en/want statisch en gesloten: verwijde flank 3 en omnachting 7 wijzen op kracht die aan deze onaantastbaarheid wordt ontleend. In 12 kondigt splijtzwam de ondergang aan. In de tweede fase wordt de cirkel op dynamische wijze (stroomde 18) doorbroken en ontstaan er tekenen van zwakte: brozen wand 14; splitte [...] voorhang 15, schacht 18.
De kracht, die het onaantastbare lichaam kenmerkt, wordt reeds in de eerste regel gekoppeld met de nacht: gespannen nacht 1; laat 3; omnachting 7; muren nacht 12. De nacht maakt dan ook in 12-18, waar de autonomie wordt aangetast en de cirkel doorbroken (splitte 15; poort der uitgestooten armen 17) plaats voor de jonge uren 13.
De autonomie van het mannelijk lichaam is dus gerelateerd aan de nacht, hoewel
| |
| |
het verleden ook in de muren nacht als splijtzwam fungeert. De overwinning ervan kan door het vrouwlijf alleen overdag plaatsvinden.
Stroom wordt gepresenteerd door een auctoriaal gezichtspunt dat objectief waarneemt, afgezien van 9 en 10, regels die door hun exuberante noties (helaas) slecht in het gedicht passen. De structurering van de verbaaltijd is vreemd: de tegenwoordige tijd in 5-12 kan slechts gebrekkig worden ‘verklaard’ wanneer men de regels opvat als een algemeen tussenspel, een niet aan een specifieke tijd of gebeurtenis gebonden uitweiding op basis van het kosmische motief.
Auditieve structuuraspecten spelen in Stroom een zekere rol: vooral de a-klanken in rijm (1, 5, 12, 18) en assonance (4, 5, 8, 11, 14, 17) vallen op. Maar verbinding van bijelkaar horende elementen is er niet, behalve de afronding die het rijm constitueert in 1 en 18 schacht en nacht. |
-
eind1.
- Cf. Verhevene 5, Bloesem 13, Blauwe tocht I 4.
Het is mogelijk dat Marsman hier sloegen met meerwaarde heeft willen gebruiken.
-
eind2.
- Afgezien van sterren 9.
-
eind5.
- Zie het onderzoek naar de tijd.
-
eind6.
- Men kan hier niet van bezieling spreken.
-
eind7.
- ‘Umnachtung’ wordt vaak door Trakl gebruikt.
-
eind8.
- Niet plausibel is m.i. een interpretatie van in als ‘naar binnen’, zodat omnachting resultatief zou worden.
-
eind9.
- Zie de interpretatie van verleden 11.
-
eind10.
- Zie het onderzoek naar de tijd.
-
eind11.
- Zie het onderzoek naar de ruimte.
-
eind13.
- De allusie naar de dood van Christus is onmiskenbaar, maar wordt verder niet uitgewerkt.
-
eind14.
- Overigens is de visualisering hier wel bijzonder inconsistent.
-
eind15.
- Dit intensieve ‘stromen’ wil ik niet op één lijn plaatsen met het ‘stromen’ dat meerwaarde heeft (zie Bloei, Bloesem, Blauwe Tocht en Das Tor), aangezien dat ‘stromen’ met creatieve en exuberante sexuele noties fungeert. Hier is van ten minste creativiteit en exuberantie geen sprake.
-
eind16.
- De oorspronkelijke titel Wending van de eerste versie van dit gedicht, in hs. van december 1919 (Lehning De vriend van mijn jeugd p. 172), past beter omdat deze juist het keerpunt aangeeft waar kracht tot kwetsbaarheid wordt.
-
eind17.
- Cf. Verhevene, dat impliciet subjectiever is dan Stroom.
-
eind18.
- Lehning (De vriend van mijn jeugd p. 172) meldt dat van dit vers verschillende fragmenten hebben bestaan. Mogelijk zijn de onintegrabele verbaaltijden er tijdens de uitwerking van die fragmenten ingeslopen.
Een andere verklaring van veel onhelders in dit gedicht kan worden gegeven in een anecdotische interpretatie, die echter niet volledig integrabel is (zie hfst. VI 2. 4.).
|