| |
| |
| |
Atomistische interpretatie
1. Lichaam |
Weglating van lidwoord of persoonlijk voornaamwoord releveert Lichaam als signaal, dat het thema van dit gedicht introduceert. Bedoeld kan zijn: ‘ons beider lichaam’ (zie wij 2); ‘mijn lichaam’; ‘uw lichaam’; ‘het lichaam überhaupt’. |
|
1. Gezien massaal 2 is de eerste mogelijkheid waarschijnlijk. De weglating van lidwoord / persoonlijk voornaamwoord geeft dan een algemene waarde aan het zelfstandig naamwoord, die de vierde mogelijkheid enigszins mee kan doen spelen. |
|
2. Wanneer men al-ruimte 8 naast al-leven plaatst is een interpretatie ‘uw lichaam’ eveneens mogelijk, met Lichaam wordt dan het lichaam van de vrouw uit de titel bedoeld. Ook is er verband te leggen tussen wentelend en de kosmische metaforen in 7-8 (zie interpr. al-ruimte). Dan wordt het eerste woord van het vers direct met de titel in verband gebracht, en kan dan ook als uitroep worden geïnterpreteerd. Voor deze interpretatie ‘uw lichaam’ pleit bovendien het enkelvoud. |
|
De interpretaties ‘mijn lichaam’ en ‘het lichaam überhaupt’ vinden in de context geen steun.Ga naar eind1. |
wentelend |
Overgankelijk gebruik is onwaarschijnlijk. Na Lichaam ligt de interpretatie van wentelend voor de hand, maar adjectivisch bij al-leven, en met weggelaten reflexief wordt tevens een betekenisaspect ‘zelfstandig ruimtelijk wentelen’ gereleveerd, waarmee impliciet een vergelijking gegeven wordt met het wentelen van een planeet. Lichaam is dan ook op te vatten in natuurkundige zin.Ga naar eind2. |
al-leven |
kan, evenals en in combinatie met wentelend met negatieve en positieve waarde worden opgevat. Negatief: ‘al het leven’. De regel geparafraseerd: ‘het leven is totaal gevangen in het lichaam dat wentelt in de liefde; leven is teruggebracht tot slechts lichamelijkheid’. Positief: ‘het totale leven’Ga naar eind3.. De regel: ‘het lichaam in zijn wentelingen incarneert het totale leven; het ganse leven (levensbeginsel) ligt besloten in het lichaam’. |
|
Wanneer Lichaam als ‘uw lichaam’ wordt geïnterpreteerd, is de positieve waarde geldiger dan de negatieve. |
2. gedrochtlijk |
Was de eerste regel zowel positief als negatief te interpreteren, de inzet van de tweede wijst erop, dat negatieve noties wel degelijkGa naar eind4. een rol spelen in dit gedicht. gedrochtlijk is overigens ook disjunct op te vatten: ‘mateloos groot’.Ga naar eind5. Deze interpretatie naast massaal doet mij wat tautologisch aan.Ga naar eind6. |
| |
| |
|
Ook de inversie bewerkende vooropstelling suggereert een minder disjuncte interpretatie. De hier opgeroepen negatieve notie zou dan worden bevestigd in 3 rottend-. |
staan |
Men kan staan zelfstandig interpreteren of ook geheven met staan verbinden, dat hierdoor een hulpwerkwoord-achtige waarde krijgt. |
wij |
In de derde strofeïde is sprake van een ‘ik’ (mijn 5) en een ‘U’ (uw 6).Ga naar eind7. In 2-3 wordt over wij gesproken, een tweeëenheid. gedrochtlijk moet hierop betrekking hebben: ‘lichamelijke versmelting levert een gedrochtlijk resp. mateloos groot geheel op’. |
massaal |
versterkt de hierboven gegeven interpretaties van gedrochtlijk: ‘als massa, een samenhangende massa vormend’. De ruimtelijke voorstelling in 2-3 massaal geheven / tegen den [...] hemel hoeft niet noodzakelijkerwijs tot kosmische vergroting aanleiding te geven. |
geheven |
Het gebruik van geheven suggereert ten aanzien van wij een zekere passiviteit, die samen met gedrochtlijk in deze regel een notie van degradatie bewerkt, die een kosmische interpretatie van massaal minder waarschijnlijk maakt. |
|
Men kan echter ook interpreteren, dat geheven wijst op een onderworpenheid aan de eigen passie - hetgeen de regel een minder negatieve waarde verleent. |
|
Het rijm al-leven / geheven verbindt de regels maar functioneert nauwelijks (zie de hieronder bij tegen gesignaleerde overgang in afstand). |
3. tegen |
tegen kan zowel met staan als met geheven worden verbonden. staan [...] tegen: ‘afgetekend tegen’; geheven / tegen: ‘(passief) opgetild naar’. In 2 en 3 wordt wij van buiten gezien, in 1 is dat niet het geval. De stippeltjes na 1 geven een overgang in afstand van het gezichtspunt aan tussen 1 en 2-3.Ga naar eind8. |
rottend-paarsen |
rottend- ontneemt een aantal betekenisaspecten aan -paarsen, reduceert de kleurwaarde tot alleen die aspecten overblijven die op rotting betrekking kunnen hebben. Over de negatieve waarde van de combinatie bestaat m.i. weinig twijfel: kennelijk is ‘paars’ expressief te maken voor ‘rotting’Ga naar eind9.. Opvallend is de kleur, naast de andere felle kleuren blauwe 6 en groen 10. |
hemel |
is, hoewel het naast rottend-paarsen staat, moeilijker negatief te interpreteren. Het bij gedrochtlijk opgemerkte blijkt inderdaad geldig: er is in ieder geval in de eerste strofeïde sprake van een bewust naast elkaar functioneren van positieve en negatieve noties; dit zou verband kunnen houden met het thema van het gedicht. |
van |
De van-metafoor geeft een identiteitsrelatie aan: hemel is het verlangen, terwijl tegelijkertijd de ruimtelijke waarde van hemel blijft functioneren door staan, geheven en tegen. |
|
De interpretatie ‘hemel waarnaar we verlangen’, waarbij hemel de metafoor zou zijn en verlangen het in de anecdote functionerend subject, is minder plausibel vanwege de reeds genoemde ruimtelijke functie van het woord hemel. |
verlangen |
kan, gezien de context, niet anders dan lijfsverlangen zijn. Via de metafoor hemel van verlangen wordt het ‘verlangen’ geprojecteerd, zodat het ‘groter, geweldiger’ wordt dan wij - waarr ee de passieve noties in deze regel worden ondersteund. |
|
In 1 trad ook projectie op (lichaam-al-leven), maar daar werd van binnenuit geprojecteerd, terwijl hier de oorzaak van de lichamelijke |
| |
| |
|
liefde als het ware wordt verlegd naar externe factoren. |
|
hemel heeft tegelijkertijd metaforische functie als uitdrukking van de grens en de kwalificatie (rottend-paarsen) van het verlangen, èn anecdotische functie binnen het beeld in 2-3. Ook verlangen functioneert zowel metaforisch, binnen de projectie, als anecdotisch. |
4. hijgende |
Hijgen is een handeling, aan levende wezens voorbehouden. De regel constitueert in feite een (impliciete) verschuiving: eigenlijk hijgen wij in de nacht. Het hijgen van het liefdespaar wordt geprojecteerd op de nacht, alsof de nacht zou hijgen in plaats van de gelieven. Deze projectie kan op twee manieren worden geïnterpreteerd: ‘ons hijgen is zo geweldig dat de nacht ervan doordrongen is’ (aardse vergroting): positief; en: ‘wij hijgen niet zelf, de nacht veroorzaakt het’ (zie het naar aanleiding van verlangen opgemerkte): negatief. |
nacht |
Het feit, dat over verschuiving en projectie is gesproken, neemt natuurlijk niet weg dat de nacht in deze regel als hijgende wordt gezien. nacht krijgt hierdoor een bijzondere waarde, wordt nl. bezield; tegelijk wordt het betekenisaspect van nacht dat tijdsduur aangeeft, gemitigeerd. De nacht wordt hier gepresenteerd als een duister gebied waarin de gelieven impliciet aanwezig zijn. Binnen het rijmschema is nacht een einzelgänger. |
5. mijn |
Dit is de enige plaats waar expliciet over de ‘ik’ gesproken wordt. De ‘ik’ presenteert zich alleen indirect: mijn vale handen. |
|
Gezien de wijze waarop de vrouw, de ‘U’, in de volgende regels (zie interpretatie) als vreemd, en tegelijk heerlijk en verraderlijk wordt gekarakteriseerd, moet men aannemen dat met ‘mijn’ een mannelijke liefdespartner wordt bedoeld. |
vale |
De handen van de ‘ik’ zijn ‘vaal’, naast de blauwe haren, en het groen in verband met de ogen van de ‘U’. |
|
Het betekenisaspect ‘grauw’ onderstreept de bovengenoemde negatieve noties. |
handen |
Niet ‘ik’ is onderwerp van deze zin, maar mijn vale handen. Hiermee wordt gesuggereerd, dat de ‘ik’ niet bewust deel heeft aan het tasten; door de indirecte presentatie wordt een indruk van vervreemding wederom bevestigd, zie bij geheven, verlangen en hijgende. |
tasten |
wordt gebruikt zonder prefix ‘be-’ en evenmin met een bijwoord ‘over’, zodat de beide waarden ‘betasten’ en ‘tasten over’ open blijven, met resp. betekenisaspecten ‘onzekerheid’ en ‘doelloosheid’, die beide toepasselijk zijn in de context. |
even |
bevestigt de gegeven interpretatie van tasten: naast doelloosheid en onzekerheid functioneert door even de notie ‘vluchtigheid’. |
|
Het rijm met geheven 2 maakt door het feit dat er twee regels tussenzitten, waarvan 4 nog een aparte strofeïde constitueert, een haast toevallige indruk. |
6. het [...] haren |
Er treedt hier verschuiving op. Eigenlijk worden de haren getast, niet het kransen. De verschuiving wijst weer op vervreemding en onderstreept de noties die tasten creëert. Bovendien wordt door tasten het slierend kransen geconcretiseerd, ‘tastbaar’ gemaakt; terwijl de haren door deze concretisering reductie ondergaan. |
slierend |
heeft een onmiskenbaar negatieve waarde, die de reductie van haren benadrukt. Men kan hier aan een medusa-achtige vrouw denken. |
| |
| |
kransen |
roept naast slierend een notie op, die daarmee in tegenstelling staat: haren die een krans vormen zijn mooi, haren die slieren lelijk. Eenzelfde tegenstelling ziet men herhaald in de volgende regel: gif en scheemring. |
van |
De constructie is te parafraseren als ‘uw haren kransen slierend’. Primair wordt door de constructie met van de aandacht op het kransen gevestigd. De verschuiving ontleent hier zijn werking aan. De activiteit van het kransen gaat niettemin uit van de haren. De haren vertegenwoordigen dus tegelijk iets moois en lelijks, iets fascinerends en afstotends, medusa-achtigs (zie spitse spleten 9). |
uw |
Ook de vrouw wordt in dit vers indirect genoemd, uitsluitend via haar lichamelijke attributen. |
blauwe |
De kleur ‘blauw’ is vrouwenharen gewoonlijk niet eigen. blauwe is hier geen chiffre, omdat het in de context niet uit te maken valt wat dan de specifieke chiffrewaarde van ‘blauw’ hier zou moeten zijn.Ga naar eind10. In de context blijft dit woord naast slierend aan de ene en kransen aan de andere kant, te ambigu om een andere dan de kleurwaarde achter blauwe te vermoeden. Mogelijk alludeert blauwe aan ‘blauwzwart’. Toch wordt hier een fel kleurbeeld gebruikt (zie vale handen 5), dat vervreemdend werkt: door dit adjectief wordt de vrouw gekarakteriseerd als een anderssoortig wezen. |
haren |
n.b. de lichamelijke attributen waarmee de vrouw in deze strofeïde gekarakteriseerd wordt, gaan niet verder dan het hoofd.Ga naar eind11. |
7. die |
sc. haren |
gif |
zie de medusa-notie, bij van opgemerkt. Het betekenisaspect ‘dodelijk gevaar’ werkt de bovengegeven negatieve notities specifiek uit, en bevestigt de interpretatie daarvan tot zover. |
scheemring |
Evenmin als bij blauwe is hier chiffrewaarde te verwachten.Ga naar eind12. Meerwaarde is echter wel mogelijk. De waarde van scheemring hoeft niet een negatieve te zijn, waarschijnlijker is dat gif en scheemring een tegenstelling formeert parallel aan slierend kransen in de vorige regel. vachten hemel heeft immers ook een duidelijk positieve waarde. |
|
scheemring is via de kleur wel met haren in verband te brengen (‘tussen licht en donker’), maar naast gif lijkt een interpretatie op basis van een zekere positieve gevoelswaarde waarschijnlijker. Met zekerheid valt hier echter niets van te zeggen. |
gif en scheemring |
Bijstelling bij haren. Parafraserend zou men kunnen zeggen: ‘de gevoelens die de haren oproepen zijn die van (tegelijkertijd) gif en scheemring’, maar de directe verbinding constitueert een identiteit: ‘de haren zijn gif en scheemring.’ |
vachten |
kan zowel substantief als adjectief zijn, en levert zo twee mogelijke interpretaties op: ‘haren zijn vachten bestaande uit hemel’, en ‘haren zijn van vacht gemaakte hemel’Ga naar eind13.. |
hemel |
kan niet direct verwijzen naar hemel 3, omdat in 3 de wij stonden tegen een hemel van verlangen, en hier hemel alleen in verband gebracht wordt met de vrouw. |
|
Het woord hemel is hier uitsluitend metaforisch, terwijl hemel 3 ook anecdotisch functioneert. Over de positieve waarde van de metafoor kan m.i. geen twijfel bestaan. |
waren |
Onwaarschijnlijke interpretatie: ‘rondwaren’. Men zou dan een parafrase: ‘haren zijn tegelijkertijd gif, scheemring en vachten |
| |
| |
|
hemel, die slierend kransen en rondwaren over al-ruimte, uw gelaat’ moeten kunnen accepteren. Grammaticaal is dat mogelijk, maar de tegenstellingen in 5 en 6 worden dan gereduceerd; bovendien zou men dan deze regel anders geleed willen zien met een komma na hemel: ‘die, gif en scheemring, vachten, hemel, waren’. |
|
Juister lijkt waren = onvoltooid verleden tijd van ‘zijn’. Het vers wint hiermee aan complexiteit. De zin kan nu als volgt worden geïnterpreteerd: ‘er is een moment geweest, dat de haren van de vrouw vachten hemel waren en haar gelaat al-ruimte, een moment waarop de vrouw kosmisch vergroot werd en als zeer positief en groots gewaardeerd, terwijl nu de gevoelens over haar gemengd zijn’, getuige slierend kransen en gif en scheemring. |
|
Het rijm met haren is minder los dan het rijm in 1-2-5 omdat het twee bijeenhorende regels verbindt. |
8. over |
sc. ‘overheen’. Zowel anecdotisch toepasbaar wanneer men hier haren en gelaat mee verbindt, als binnen de metafoor waar het om vachten hemel en al-ruimte gaat: de ruimte wordt vanuit de aarde gezien inderdaad door de hemel overkoepeld. |
al-ruimteGa naar eind14. |
Neemt men aan, dat dit woord in verband gebracht moet worden met al-leven, dan is het mogelijk 1 te zien als weergave van hetzelfde moment in de tijdssekwentie als vachten hemel en al-ruimte, het moment dat ‘nu’ voorbij is. 1 krijgt hierdoor dan als waarschijnlijkste interpretatie de positieve: ‘het lichaam sluit het totale leven in’. Of ‘uw’ of ‘ons lichaam’ bedoeld wordt, blijft echter onzeker. |
|
De analogie met al-leven gaat niet volledig op, omdat ‘ruimte’ concrete dimensie, afmeting aangeeft, terwijl ‘leven’ behalve een tijdsduur ook een betekenisaspect heeft van ‘staat, aan levende wezens voorbehouden’. Het woord ‘leven’ is een abstractum en een filosofische conceptie. De woorden al-ruimte en al-leven kunnen niet zonder meer als parallellen of tegenstellingen worden geïnterpreteerd. |
|
al-ruimte moet hier m.i. kosmisch worden opgevat: ‘de ganse kosmos’. Werd in 7 de vrouw nog aards vergroot (vachten hemel), hier is sprake van kosmische vergroting. Deze vergroting geldt hier alleen voor de vrouw, de ‘ik’ heeft er geen deel aan. Overigens is de vergroting wel subjectief, om twee redenen: er is een moment geweest waarop van vergroting sprake was, nu is dat moment voorbij (waren); beide vergrotingen moeten metaforisch worden geïnterpreteerd: ‘uw haren waren als vachten hemel’, ‘uw gelaat was als al-ruimte’. Significant is dat de subjecten van beide metaforen expliciet worden genoemd. Ook als men ze niet zozeer als vergelijking maar als identiteit wil opvatten, geldt nog dat de vergroting hier subjectief is, gezien vanuit het gezichtspunt van de ‘ik’, en niet objectiefGa naar eind15.. |
ivoor ovaal |
De overgang van al-ruimte naar ivoor ovaal is wel bijzonder groot. Deze overgang bevestigt de interpretatie van waren als onvoltooid verleden tijd van ‘zijn’. De klankwisseling en alliteratie bewerken niet alleen dat de saamhorigheid van beide woorden wordt benadrukt, maar ook versterkt de welluidendheid van het geheel de positieve notie van perfectie van vorm en kleur.Ga naar eind16. |
9. waarin |
sc. ‘in het ivoor ovaal’. De positieve indruk wordt weer teniet |
| |
| |
|
gedaan: het woord waarin verwijst naar een zaak, een object, niet naar een levend wezen. gelaat ondergaat hier, na de tegenstelling tussen al-ruimte en ivoor ovaal, nogmaals reductie. |
uw oogen |
De constructie in deze regel loopt parallel met die van de vorige: uw gelaat, ivoor ovaal, naast uw oogen, spitse spleten. |
spitse spleten |
De alliteratie herhaalt het effect van ivoor ovaal, maar de klanksymboliek functioneert hier tegengesteld: de herhaling van sp benadrukt hier de negatieve noties. |
|
De waarde van spitse spleten moet wel negatief zijn, men denke aan katteogen (groen). |
|
De parallelle constructie èn de dubbele toepassing van klankeffecten geeft hier nogmaals een positieve naast een negatieve indruk (cf. slierend kransen en gif en scheemring). |
hangen |
past bij de reductie van gelaat tot object (zie waarin). |
|
Ook met hangen wordt de vrouw gekarakteriseerd als een vreemd wezen (zie blauwe haren), een ding. Het rijm met verlangen 3 functioneert op haast toevallige wijze. |
|
heeft explicatieve functie en geeft tevens aan dat wat nu volgt, een conclusie is. |
10. groen |
zie blauwe haren 6 tegenover vale handen 5. Felle kleuren worden met de vrouw verbonden. De kleur groen moet hier de waarde ‘gevaarlijk’ hebben.Ga naar eind17. Zie ook spitse spleten: het kat-achtige wordt door groen bevestigd. |
signaal |
constitueert twee mogelijke interpretaties: |
|
a. het signaal gaat van de vrouw uit, zij signaleert met de oogen; |
|
b. de ‘ik’ vat de wijze waarop hij haar gelaat en ogen ziet op als een teken van gevaar. |
|
In de context (zie ovaal, waarin en hangen) is m.i. de tweede interpretatie de juiste, óók het gezichtspunt in aanmerking nemende.Ga naar eind18. Het rijm met ovaal rondt het gedicht af. |
|
VROUW |
Interpretatie van de titel is hier pas mogelijk na interpretatie van het hele gedicht. Het gedicht presenteert de relatie tot de vrouw als ambivalent, door ambigu woordgebruik en felle tegenstellingen. De weegschaal slaat echter duidelijk door naar de negatieve kant. |
|
De indirecte presentatie van ‘ik’ en ‘U’, en de weglating van het lidwoord in 1 geven aanleiding te vermoeden dat het gedicht tevens een wat algemenere opvatting van de vrouw wil verwoorden. |
| |
Literaire werkelijkheid
1 Lyrische Situatie
In Vrouw worden drie verschillen de personen gepresenteerd: wij (2, 3, ev. 1); ‘ik’ (mijn 5); ‘U’ (uw 6, 8, 9, ev. 1). In de atomistische interpretatie werd Lichaam 1 als ‘ons’ en als ‘uw lichaam’ geïnterpreteerd. De lyrische situatie biedt echter de mogelijkheid tussen beide interpretaties te kiezen. Het gebruik van het woord al-leven als explicatie van Lichaam impliceert nl., dat er een gezichtspunt is voor wie deze visie op Lichaam geldig is, m.a.w. het betekenisaspect ‘het totale leven’ impliceert een ‘voor mij’, als men weet dat het gezichtspunt in Vrouw de ‘ik’ is die zich in 5 met mijn introduceert. Toch kan ook het lichaam van de vrouw met
| |
| |
al-leven worden aangeduid. Met Lichaam kan dus zowel ‘ons’ als ‘uw lichaam’ worden bedoeld. De eerste mogelijkheid wordt bevestigd door massaal 2, de tweede door de titel en al-ruimte 8.
Nu is het mogelijk afstand en betrokkenheid van het gezichtspunt te onderzoeken. 1 wordt, volgens de interpretatie ‘ons lichaam’, van binnenuit en subjectief gepresenteerd, volgens de interpretatie ‘uw lichaam’ van buitenaf en ook subjectief. In 2 en 3 suggereert staan [...] geheven een afstand, die in een ik-gedicht waarin de ik over zichzelf spreekt, niet voor de hand ligt. De regels maken de indruk dat het paar van buitenaf gezien wordt, waartoe het gebruik van wij (in plaats van een hypothetisch ‘ik’) bijdraagt. Overigens is hier wel van een subjectieve visie sprake, getuige gedrochtlijk en verlangen.
In 4 zijn afstand en betrokkenheid moeilijker te bepalen, maar hijgende geïnterpreteerd als (impliciete) verschuiving suggereert weer presentatie van binnenuit.
In 5-10 wisselt de afstand nogmaals, nl. mijn vale handen van binnenuit en 6-9, als beschrijving van het uiterlijk van de vrouw, van buitenaf interpreterend, waarna 10, als conclusie, weer van binnenuit mag heten. De betrokkenheid is echter ook in de derde strofeïde duidelijk aanwezig: door de karakterisering van de vrouw heen is nl. voortdurend voelbaar dat zij zo gezien wordt in de ogen van de ‘ik’. Woorden die afkeer resp. bewondering uitdrukken in deze regels (gif en scheemring, vachten hemel, al-ruimte) maken aannemelijk dat het niet alleen gaat om een beschrijving van haar uiterlijk maar om de emoties die de ‘ik’, die haar zo ziet, ondergaat.
Men kan in Vrouw zo herhaalde wisseling in afstand, maar niet in betrokkenheid constateren: Vrouw is een subjectief gedicht. De wisseling in afstand zal blijken te corresponderen met de ontwikkeling van het thema en de verschillende stadia in de temporale geleding.Ga naar eind19.
Alleen waar in dit gedicht van wij sprake is, wordt direct gekarakteriseerd, de ‘ik’ en de ‘U’ worden indirect gepresenteerd. wij: gedrochtlijk; massaal geheven 2. M.i. wordt dit in termen met vermoedelijk negatieve waarde gedaan, een waarde die door hemel van verlangen ambigu gaat functioneren. ‘ik’: mijn vale handen 5; de karakterisering is indirect, niet over ‘ik’ wordt iets gezegd maar alleen over mijn [...] handen die vaal zijn, en die tasten 5: een onzekere, vage handeling verrichten. De notie van vervreemding is sterk. ‘U’: ook hier indirecte karakterisering, maar herhaaldelijk: haren, gelaat, ogen. Alleen het hoofd krijgt aandacht. In de atomistische interpretatie werd betoogd dat de karakterisering van de ‘U’ in twee gelijktijdig gepresenteerde fasen verloopt, een fase van uitbundige gevoelens, kosmisch van aard (vachten hemel 7; al-ruimte 8) en een fase van ‘gemengde gevoelens’ (het overige materiaal in 6-9).
De vrouw wordt gekarakteriseerd met kleuren (blauwe haren 6, groen 10), die sterk in tegenstelling staan met vale dat op de ‘ik’ betrekking heeft. Deze felle kleuren (ook rottend-paarsen 3, dat de kleur is van het lichamelijke en dus aan de vrouw gerelateerde verlangen) wijzen enerzijds op een elementaire beleving, en anderzijds op het feit dat de ‘ik’ in de vrouw een fundamenteel anders-zijn voelt. Over de gemengde gevoelens die in slierend kransen 6 en gif en scheemring 7 naast, en in de parallelle constructies ivoor ovaal 8 en spitse spleten 9 na elkaar gesteld zijn, werd in de atomistische interpretatie reeds gesproken.
De functie van de indirecte karakterisering (noch ‘ik’ noch ‘U’ krijgen een bepaalde gestalte) moet m.i. een veralgemening zijn. Ook de titel wijst hierop: Vrouw is de vrouw in het algemeen; dit gedicht presenteert, naast en via de specifieke ervaring van de ‘ik’, een algemene opvatting omtrent de relatie van man tot vrouw. Dat de indirecte karakterisering alleen lichaamsdelen noemt,
| |
| |
benadrukt de lichamelijkheid van de relatie als thema.
Vrouw is hierboven een subjectief gedicht genoemd. Er is in dit gedicht iemand aanwezig, die de anecdote ‘zo ziet’, die het gebeuren en de personen in het gedicht presenteert vergezeld van een subjectieve visie. Het gezichtspunt in Vrouw is een ‘ik’. Deze ‘ik’ houdt zich schijnbaar op de achtergrond: de vrouw wordt voornamelijk gepresenteerd, zoals de titel ook aangeeft. In tweede instantie blijkt, dat niet zozeer de vrouw, maar een zeer bepaalde visie op de vrouw onderwerp is van dit gedicht.
| |
2 Tijd
De verbaaltijd waarin Vrouw gesteld is, is de onvoltooid tegenwoordige tijd, behalve waren 7; en in 1 en 4 waar geen verbum finitum gegeven is, maar wel een tegenwoordig deelwoord. Vanuit de verbaaltijden geredeneerd, wordt de anecdote gepresenteerd in het heden met een ‘regressie’ in 7/8. Maar de verbaaltijd van het heden hoeft niet in het hele vers een constant ‘nu’ aan te geven: het ‘nu’ kan opschuiven zodat er in feite sprake is van een ontwikkeling in de tijd, nog afgezien van de regressie.
Ik heb hierboven betoogd dat de afstand van het gezichtspunt in Vrouw herhaaldelijk wisselt. De aan de hand van die wisselingen gevonden geleding 1; 2, 3; 4; 5-9 met regressie; 10 (als conclusie apart genomen), kan corresponderen met een ontwikkeling in de tijd. Inhoudelijke argumenten bevestigen deze geleding. Samengevat zou men het gedicht wat de emoties van het gezichtspunt betreft kunnen geleden als volgt: 1 positief of dubbelzinnig; 2, 3 negatief met positieve projectie; 4 onzeker; 5-9 dubbelzinnig en positief wat de regressie aangaat; 10 negatief. Dezelfde geleding als die van de wisselingen in afstand dus. Nu dient dit alles nog in verband gebracht te worden met de temporele structuur: 10 is een conclusie, en moet het laatste ‘nu’ constitueren. Aannemelijk is, dat de gemengde gevoelens in 5-9 in de tijd vlak vóór die conclusie liggen. Dat 7-8 daarvoor liggen, is zonder meer duidelijk door de verbaaltijd van waren. 7-8 hebben twee inhoudelijke kernmerken die teruggrijpen op 1: de kosmische noties (wentelend 1) en de parallelle samenstellingen met al-. Maar 2-3 moeten na 1 liggen, gezien de wisseling in afstand en de duidelijke verandering in gevoelens. 4 kan zowel logisch volgen op 2-3, als deze regels samenvatten. In het laatste geval speelt 4 zich af op het zelfde tijdstip als 2-3, in het eerste geval later. Vóór het argument dat 4 zich later afspeelt dan 2-3 pleit de interlinie, ertégen pleiten de twee gevallen van projectie in beide regels. Inhoudelijk gezien is m.i. 4 wel later: 3 geeft een stadium van verlangen weer en 4, impliciet via de projectie, de vervulling van dat verlangen.Ga naar eind20.
Samenvattend kan men vijf temporele stadia in Vrouw onderkennen, op grond van inhoudelijke argumenten, wisselingen in afstand, ontwikkeling in de tijd en ten slotte ook formele geleding: in 1-2 is de overgang aangegeven met stippeltjes, tussen 9 en 10 met een dubbele punt; de andere overgangen vinden tussen strofeïden plaats, behalve de regressie in 7-8 die duidelijk genoeg gemarkeerd wordt door het verschil in verbaaltijd.
Zonder deze ontwikkeling in de tijd zou men het gedicht uitsluitend als een algemene visie op de vrouw kunnen interpreteren. waren bewijst dat er naast die algemene visie óók een specifieke ervaring in het gedicht wordt uitgedrukt.
| |
| |
| |
3 Ruimte
Een specifieke driedimensionale gesloten ruimte waarin de handeling zich zou afspelen komt in Vrouw niet tot stand.
Woorden die ruimte suggereren komen wel in het vers voor, maar de context verhindert in alle gevallen een drie-dimensionale interpretatie.
1 wentelend: De verbinding met al-leven zonder ruimtelijke betekenisaspecten ontneemt wentelend de mogelijkheid een specifieke ruimte te creëren; hemel 3 fungeert anecdotisch als ruimte-woord (geheven / tegen), maar maakt anderzijds deel uit van een projectie binnen de metafoor hemel van verlangen; nacht 4 kent naast het betekenisaspect ‘tijdsverloop’ ook dat van ‘ruimte waarin het nacht is’, maar beide betekenisaspecten worden door de bezieling via hijgende gereduceerd; in hemel 7 verzwakt de verbinding met vachten, in al-ruimte 8 die met uw gelaat, en in hangen 9 die met ivoor ovaal de mogelijke waarde als ruimtecomponent.
Van een consistente ruimte is dus geen sprake. Overigens vraagt de aard van de beleving hier ook niet in de eerste plaats om. Wel treedt ruimte-suggestie op door middel van projecties en kosmische vergrotingen. De projecties in 3 en 4 gaan uit van van wij: hemel en nacht hebben beide betrekking op situaties van lichamelijk verlangen (resp. onvervuld en vervuld). Kosmische vergrotingen zijn te vinden in de regressie in 7/8, waar ze uitsluitend op de vrouw betrekking hebben, de ‘ik’ heeft er geen deel aan. Deze vergrotingen zijn niet anecdotisch maar subjectief, zij fungeren als uitdrukking van de positieve gevoelens ten aanzien van de vrouw.
Mogelijk is er ook kosmische vergroting in 1 (wentelend), hetgeen een argument zou kunnen zijn om alsnog Lichaam als ‘uw lichaam’ te interpreteren, maar de context dwingt niet tot een kosmische opvatting van wentelend.
Het gebruik van projecties en vergrotingen blijkt consistent en is integrabel in de ontwikkeling van het thema: de verschillende stadia van de verhouding tot de vrouw.
| |
Samenvatting
Na de titel Vrouw begint het gedicht met een duidelijk signaalwoord: Lichaam, dat het thema, de verhouding tot de vrouw, introduceert. Deze verhouding wordt in verschillende stadia gepresenteerd, stadia die zich onderling, door inhoudelijke en temporele factoren, en wisselingen in afstand van elkaar onderscheiden. De ambigue eerste regel wordt van binnenuit gepresenteerd: met Lichaam kan zowel het lichaam van de vrouw als het lichaam van beide gelieven worden bedoeld. De gevoelens kunnen negatief en positief geïnterpreteerd worden, maar al-leven suggereert dat zij positief van aard zijn. 1 vertegenwoordigt het eerste stadium van de relatie, waarin het lichaam het totale leven in zich sluit.
In de tweede en derde regel wordt het liefdespaar (wij) meer van buitenaf gezien, en met ambivalente noties (gedrochtlijk, rottend-paarsen tegenover hemel van verlangen) gekarakteriseerd. Het lijfsverlangen wordt vooral in 3 als iets begeerlijks voorgesteld, maar ook daar ligt de oorzaak van het verlangen buiten het paar zelf: in hemel van verlangen treedt projectie op. 2 en 3 vertolken een stadium waarin de gelieven onderworpen zijn aan het onafwendbare lichamelijke verlangen. Het ‘nu’ is opgeschoven.
In 4 is het verlangen waarschijnlijk vervuld, hoewel man en vrouw niet expliciet worden genoemd. Weer treedt projectie op, via de bezieling van nacht door
| |
| |
hijgende. Deze projectie geeft aanleiding, de regel als van binnenuit te interpreteren.
In 5-9 worden van buitenaf twee stadia tegelijk gepresenteerd: de regressie in 7/8 grijpt hoogstwaarschijnlijk terug op 1, een moment waarop de vrouw kosmisch vergroot gezien kon worden. Maar dominerend in deze regels is het stadium van de gemengde gevoelens. Deze ambivalentie wordt geconstitueerd door de kleurtegenstellingen (vale tegenover blauwe, groen) die de vrouw als een totaal anderssoortig wezen karakteriseren; door gelijktijdige antithesen op emotioneel niveau (rottend-paarsen hemel, slierend kransen, gif en scheemring, ivoor ovaal en spitse spleten) die haar verraderlijke en verleidelijke aard releveren; en, wat de regressie betreft, door juxtapositie van vergroting naast reductie (vachten hemel en al-ruimte naast ivoor ovaal), waardoor de vrouw uiteindelijk als een ding wordt gezien (waarin, hangen).
10 ten slotte trekt de onvermijdelijke conclusie, die uitsluitend negatief is. De relatie wordt afgewezen.
Het gezichtspunt is de ‘ik’, die zichzelf eenmaal, indirect noemt en verder schijnbaar op de achtergrond blijft: het vers lijkt over de vrouw te gaan. Maar in feite is Vrouw een in hoge mate subjectief gedicht: de gevoelens van deze ‘ik’, die de relatie zó ziet, constitueren het thema.
Een specifieke ruimte wordt niet gegeven, maar wel gesuggereerd door middel van projecties en vergrotingen. Dit, gevoegd bij het feit dat ‘ik’ en ‘U’ indirect gekarakteriseerd worden, geeft een algemene dimensie aan het gedicht: Vrouw beschrijft niet alleen een bepaalde ervaring tussen ‘ik’ en ‘U’ die door de geleding in tijd (waren) als een specifieke ervaring moet worden opgevat, maar bovendien een relatie tussen man en vrouw überhaupt.
Het rijm ten slotte fungeert via losse verbindingen die het vers bij elkaar houden en er een afgerond geheel van maken: tweemaal rijmen twee opeenvolgende regels, en driemaal buigt het rijm zich over één of meer regels heen. Aangezien de rijmende regels (afgezien van 6, 7) inhoudelijk niet direct naar elkaar verwijzen brengt het rijm geen functionele geleding aan in het vers, in tegenstelling tot de ontwikkeling van tijd en thema, en de wisselingen in afstand. Het rijm doet niet meer dan Vrouw als een geheel presenteren. |
-
eind1.
- Lehning (De vriend van mijn jeugd) geeft op p. 39 een variant van dit gedicht, zoals Marsman het hem stuurde in een brief van 14 maart 1919, die ik hier in z'n geheel laat volgen.
Vrouw
Binnen ons lichaam wentel al-leven -
Gedrochtlijk staan wij en massaal geheven
tegen den rottend-paarsen hemel van verlangen...
Mijn vale handen tasten even
het slierend kransen van uw blauwe haren,-
die, gift en scheemring, vachten hemel waren
Over al-ruimte, uw gelaat, ivoor ovaal -
waarin uw oogen, spitse spleten, hangen
Men ziet, dat hier het probleem van het Lichaam is opgelost.
N.B. Wanneer hier en in het vervolg aan Lehnings boek De vriend van mijn jeugd wordt gerefereerd. wordt daarmee, tenzij anders is vermeld, de eerste druk bedoeld.
-
eind2.
- ‘wentelen’ heeft bij Marsman vaak kosmische waarde, zie Verhevene 1 wentelden, Stroom 8 wentelt, Amsterdam 5 wenteltrap.
-
eind3.
- Van Dale geeft ‘het oneindig leven der onsterfelijke natuur, het levensbeginsel als absolute grootheid’. Men denke aan Kinkers ‘Het Alleven of de Wereldziel’ (In: J. Kinker Gedichten, Amsterdam 1819, 1, p. 31-65. De context geeft overigens geen aanleiding Vrouw pantheïstisch-monistisch te interpreteren.
-
eind4.
- Hiermee wil ik geen uitsluitsel geven omtrent de interpretatie van 1: men dient de mogelijkheid open te houden dat positieve naast negatieve noties kunnen functioneren.
-
eind5.
- Zie de interpretatie van Verhevene 3 denkgedrocht.
-
eind6.
- Tenzij men wij opvat als ‘alle mannen tegenover de Vrouw’, zie echter de interpretatie van wij.
-
eind7.
- Het is hierom onaannemelijk dat wij ‘alle mannen tegenover de Vrouw’ zou bedoelen, zoals de titel kan suggereren.
-
eind8.
- Men zou kunnen menen dat deze overgang in afstand gepaard gaat met een wisseling in persoon, zodat wij in 2-3 toch geïnterpreteerd kan worden als ‘wij mannen’. M.i. geeft de rest van het gedicht deze opvatting echter te weinig steun.
-
eind9.
- Zie hfst. III paragraaf 2.5, waar naast rottend-paarsen de regels uit Van den Berghs Nocturne 3-4 en 't bos is paars: / vergiftigd -. worden geplaatst.
-
eind10.
- Zeker is er geen relatie met de in latere verzen gebruikte chiffrewaarde van ‘blauw’ als geluksaanduidend woord.
-
eind11.
- Men kan bij haren aan de petrarkistische metaforiek denken.
-
eind13.
- Wat de tweede interpretatie betreft: zie Vlam 2 muren, Stroom 12 muren - hoewel de aard van het nomen ook daar twijfelachtig is. Aardig is in dit verband de variant van dit gedicht, die Lehning (De vriend van mijn jeugd, p. 66) afdrukt. Het is het ms. van Vrouw zoals Marsman dat naar De Beweging stuurde, waarin het in juli 1919 verscheen. Afgezien van de weggelaten interlinie tussen 8 en 9 wijkt deze variant niet veel af van de variant onder noot 1, alleen geeft deze regel vachte. Marsman zag het woord zelf dus wel als stoffelijk bijvoeglijk naamwoord.
-
eind15.
- Zie bv. Verhevene en Virgo.
-
eind16.
- Men zou aan een hanger kunnen denken.
-
eind17.
- Weliswaar had men in 1919 bruglichten en seinpalen, maar het dunkt me onjuist in dit gedicht aan ‘veilig’ te denken, hoewel signaal daartoe aanleiding zou kunnen geven, aangezien deze interpretatie radicaal tegengesteld zou zijn aan die waar Vrouw om vraagt.
-
eind19.
- Belangrijker dan de kwalificatie ‘van buitenaf’ die aan 6-9 gegeven wordt en die aangevochten kan worden, is het feit dat er verschil in afstand is. De grens tussen ‘van binnenuit’ en ‘van buitenaf’ is niet altijd te trekken, en zeker niet in dit gedicht, waarin verschillende temporele niveaus door elkaar spelen.
Cf. Virgo, Robijn waar soortgelijke wisselingen optreden.
-
eind20.
- De moeilijkheid bestaat niet in de bij noot 1 gegeven variant: 4 is daar de eerste regel. Het feit dat 4 hier de Einzelgänger is wat het rijm betreft, doet in de variant ook minder storend aan.
|