Wat wonders, wat nieuws! De zeventiende eeuw in pamfletten
(2002)–Marijke Meijer Drees, Els Stronks– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 78]
| |||||||
Amsterdam toneel van rellen (1696)aant.Amsterdam, 31 januari 1696
Mijnheer,
Uw aangename brief heb ik wel ontvangen, maar de tijd liet me niet toe die te beantwoorden. Ik heb iets anders te schrijven! Op 10 januari van dit jaar is hier, in Amsterdam, een gemeentelijke verordening vrijgegeven over het begraven van de doden. Die zou op die datum ingaan. Hierover is grote onrust onder het volk ontstaan. Ze zeiden dat hun vrijheid werd ingeperkt en de armen zeiden dat het begraven van de doden volgens deze nieuwe wet te kostbaar of te weinig stijlvol zou zijn. Te kostbaar omdat elke overledene die hier op een kerkhof begraven wordt, door niet meer of minder uitgeleide zal worden gedaan dan door:
Dit is 't eerste artikel van 't reglement van de lonen. Maar het zesde artikel van de verordening op het dragen en begraven van de doden, luidt als volgt: Alle minvermogende personen zullen hun overledenen moeten laten dragen en vervoeren door hun buren of ander personen, door henzelf daarvoor te benaderen. Minvermogenden - diegenen die om een akte van armoede verzocht hebben bij het gemeentesecretariaat - zijn niet gehouden aansprekers te zoeken.
Dit, zo zegt men, is té schandelijk. Mensen die altijd de kost hebben kunnen verdienen en die door een lang ziektebed dik- | |||||||
[pagina 79]
| |||||||
wijls alles hebben verteerd, zouden uiteindelijk als armoedzaaiers begraven moeten worden. Gisteren, maandag in de namiddag, vergaderden de beroepsdragers hier in 't Aalmoezeniershuis,Ga naar eindnoot+ waar voorlopig kantoor gehouden werd. Het gewone volk, dat dit te weten was gekomen, schoolde samen voor het Aalmoezeniershuis. Als er een drager naar buiten ging of binnenkwam, dan trokken ze hem aan de jas en schudden hem wat heen en weer, zonder hem verder schade te berokkenen. Maar omdat de dragers angstig geworden waren, kwam de heer De Vicx, opperschout, met enige dienders. Na even in het 't Aalmoezeniershuis geweest te zijn, vertrok hij met zijn gevolg en enige dragers. Ik zag wel dat ze hem iets nagooiden, maar het verliep verder kalmpjes, zonder ernstige gevolgen. Vanmorgen, dinsdag rond een uur of zeven, vond ik het Aalmoezeniershuis bezet door soldaten. Hun aantal groeide zodanig dat ze ongeveer van de Leidsestraat tot aan de Leidsegracht stonden. Ik passeerde hen, en zodra ik voorbij was, wilden ze niemand meer doorlaten. Dit moet ik er nog even bij vermelden: de dragers zouden weer vergaderen en de soldaten waren gekomen om hen te beveiligen. De Leidsepoort en het Leidseplein stonden ook vol met soldaten. Ondertussen verzamelde zich meer en meer volk. Ik dacht: hoe zal dit aflopen als 't volk kwaad in de zin heeft, ze zullen toch zoveel soldaten niet te lijf durven gaan? Maar ik wist niet hoe sterk zo'n monster, zo een woedende menigte, is. Men liep in drommen heen en weer, de ene straat in, de andere weer uit om volk bijeen te krijgen. De eerste tamboer die ik zag was een jongen die op een boterton sloeg die hij om zijn hals had gehangen. Zijn gevolg bestond uit een hoop jongens die met stokken in de hand in het zicht van de soldaten wat lawaai maakten. Daarop volgde wat volk dat een werkbank op de schouders droeg, waarop een persoon zat die ze met bank en al voor de sol- | |||||||
[pagina 80]
| |||||||
daten neerzetten. Na een beetje drukte gemaakt te hebben namen ze hem weer op de schouders en liepen de Leidsestraat weer in. Maar ze kwamen al snel met een veel grotere groep weer terug. De tonnen waren trommels geworden, en verscheidene volwassen mannen droegen die nu om de hals. Ze sloegen van ‘bommerdebombombom’ en passeerden mijn huis op weg naar de soldaten. Ik stond dit gedoe te bekijken en wenste dat het goed af zou lopen. Omstreeks half elf zag ik in de Leidsestraat weer een hoop volk aankomen. Ik geloof dat ze van de Dam kwamen, met vaandels boven 't hoofd zwaaiend. Ik dacht: nu zal het echt beginnen, en liet mijn huis terstond afsluiten en begaf me naar mijn pakhuis om te zien hoe 't met de soldaten af zou lopen. De meute trof voorbereidingen om de soldaten aan te vallen. Dat wil zeggen, men maakte wat stenen uit de straat los, waarmee men dichterbij kwam om naar de soldaten te gooien. Die trokken hun spiezen om niet overvallen te worden en vuurden hun musketten af. Of ze met scherp schoten weet ik niet, maar ik geloof van niet, want het volk drong op en deed de soldaten onder een hagelbui van stenen op de loop slaan. Sommigen vluchtten in 't Aalmoezeniershuis, anderen probeerden zich te herstellen. Onder hen was een luitenant die probeerde zijn manschappen aan te moedigen, maar hij werd zodanig met stenen begroet dat hij ijlings terugliep. Verscheidene soldaten werden geraakt en rolden omver, maar ze konden het vege lijf nog redden en kwamen weer op de meute af. Die gooide weer met stenen, en toen brandden de soldaten weer los en joegen hen op de loop. Toen zag ik dat twee kerels op de straat bleven zitten, waaruit ik afleidde dat ze neergeschoten waren. Ik vergiste me niet. De soldaten liepen naar de ene gewonde man, keerden hem ondersteboven en sloegen hem zo met hun geweerkolven en trapten hem zo met hun voeten dat ik zei: ‘Ze slaan die kerel dood!’ Maar de andere gewonde raakten ze niet aan. Daarop liepen de soldaten tot voorbij onze deur, | |||||||
[pagina 81]
| |||||||
en ze sloegen en hakten in op mensen die zij op straat tegenkwamen met getrokken degens. Maar zij konden niet lang hun gang gaan. Het volk was weer snel ter plekke om met stenen te gooien. Binnen de kortste keren zag men geen soldaat meer. Ze drongen zo snel het Aalmoezeniershuis binnen dat ze de ingang verstopten. Sommigen liepen naar de Leidsepoort en degenen die op het Leidseplein stonden, vluchtten ook naar binnen toen ze dit zagen en deden de poort dicht. Eén soldaat wist zich in een kelder te verschansen. Deze razernij duurde ongeveer een half uur, schat ik zo. Men zag veel musketten, spiezen en degens op straat liggen, die in de Burgwal werden gesmeten. Toen haalde men de twee gewonden weg die aldoor op straat hadden gelegen zolang om en boven hen slag werd geleverd. Ze werden op een brancard weggedragen. Nadat de ene gewonde verbonden was, die door de soldaten zo met geweerkolven geslagen was, werd hij voorbij onze deur gedragen en neergezet op de Herengracht, voor het huis van burgemeester Boreel. Ze liepen diens huis binnen, en namen er wat spullen uit weg. Veel daarvan werd in 't water gegooid. Boreels deur ging weer dicht, maar 't volk gooide daarop onder veel lawaai met stenen. Omstreeks half twaalf zag ik de opperschout op Boreels stoep staan praten. Hij moet tegen het volk gezegd hebben - ik hoorde het zelf niet - dat het gemeentebestuur de nieuwe verordening had vernietigd. Dat was ook op 't stadhuis omgeroepen. 't Volk was hier tevreden mee en zwaaide instemmend met hun hoeden. Ik dacht dat het daarmee wel gedaan was, maar toen zag ik een groep soldaten van de Dam langs de Herengracht marcheren. Allemaal met gevechtshelmen op, en de piekeniers liepen in het harnas. Die waren wat beter tegen de stenen beschut dan de eerste soldaten die ik zag. Ze posteerden zich voor de deur van Boreel. Onder hen was de secretaris van Boreel, die de deur opengedaan had. Hij was bezig het volk te kalmeren, wat ook wel leek te lukken. Maar ze zeiden dat er mannen in het huis waren, en die wilden ze er weer | |||||||
[pagina 82]
| |||||||
uit hebben. Het waren er drie, maar er werd er maar een naar buiten gelaten. De secretaris zei dat er niemand meer in het huis was, maar 't volk wilde dit niet geloven. Men trachtte de soldaten weg te krijgen door ze met stenen aan te vallen. De soldaten bestookten het volk weer met kogels en ontblote degens, maar vluchtten naar de Dam toen ze te zwak bleken. Ze stelden zich opnieuw teweer bij de Doelen, weer met ontblote degens. En janhagelGa naar eindnoot+ ging daar tegenin met messen. De soldaten moesten weer vluchten. Sommigen werden door stenen geraakt, op anderen werd stevig ingeslagen. Ze vluchtten in een of ander huis. Op de hoek van 't stadhuis vatten de soldaten weer post. Maar het volk dat achter het stadhuis langs de Nieuwe Kerk om liep, viel hen weer aan en verdreef hen naar de Waag. Daar beschermden de soldaten zich nog het veiligst met kalmerende woorden. Ondertussen zag ik dat het plunderen van 't huis van Boreel doorging. Ze hadden de deur geopend met een grote sleutel, een lantarenpaal die ze uit de straat gerukt hadden. 't Was alsof 't huisraad hagelde. Na dat eerst kapot gemaakt te hebben, wierpen ze 't in het water. Ze hadden nu de handen vrij, want de soldaten waren weg. Maar toen kwam de gehele burgerwacht met wapens aanzetten. Hoewel die zich voor het huis posteerde, ging het janhagel gewoon z'n gang. Een kerel die met wat buit weg wilde lopen, werd 't afgenomen. Men zei, dat 's een dief, en ze gooiden het spul in 't water. Ik dacht dat het een zilveren sierbord was. In de tweede veldslag met de soldaten (zo werd het wel genoemd) had de kapitein een man doodgestoken en een ander gewond. Het janhagel wilde zich op die kapitein, Sparo, wreken nadat ze zich hadden uitgeleefd met Boreel en zijn huis. Ze gingen daarom naar Sparo's huis op de Reguliersgracht, braken daar in en roofden het compleet leeg. Niets is er overgebleven. Zij wisten aardig sneeuw na te bootsen, want de veren uit de bedden vlogen alle kanten op. De bomen leken wel | |||||||
[pagina 83]
| |||||||
vol sneeuw of met rijp beladen. Grote hoeveelheden brandstof, houwelen, ketels, tin en linnengoed, en ik weet al niet wat werd in 't water geworpen. 't Lag zo dicht op elkaar in het water dat de jongens er overheen konden lopen. Drie kruiskozijnen braken ze uit de voorgevel, en het binnenwerk was helemaal weg. Het huis zag er desolaat uit. Een vrouw met een schoot vol veren zei dat ze een kast had zien openstaan met veel mooi linnen, zilver en goud. Iemand nam daarvan een arm vol, smeet het in de schoot van zijn vrouw en zei: ‘Loop daarmee naar huis, je hebt genoeg.’ En hij voorzag zich nog van 't geld dat achter het linnen lag; dat werd dus niet allemaal in 't water geworpen. Zo ging de op hol geslagen meute te werk. Toen wilde men naar het huis van burgemeester De Haas. De burgers waren nu in zulke grote aantallen op de been, en de avond begon ook al te vallen, dat het hierbij bleef. Hoeveel doden en gewonden er vielen kan ik niet echt zeggen, want er was op een aantal soldaten flink ingetimmerd. Drie huizen van het mijne werd er een door zijn hand geschoten, die voor het huis van de bakker had staan kijken. Hij stierf kort nadat hij verbonden was. Een bakker die op de Keizersgracht woonde en uit nieuwsgierigheid op de Herengracht kwam kijken, werd vanaf de overkant door 't hoofd doodgeschoten. Twee anderen heb ik neergeschoten zien worden, maar ik heb niet gehoord dat ze dood waren. Wel dat de benen van beiden aan flarden waren geschoten. Ik moet bekennen dat ik in dit oproer onverantwoordelijke en roekeloze mensen bezig heb gezien. Het is wonderlijk met hoe weinig mensen men zich tegen de soldaten hier bij 't Aalmoezeniershuis keerde, en toch de overhand kreeg, hoewel er onder de soldaten dappere kerels waren, die 't lef hadden zich te verdedigen. Tevergeefs, naar het schijnt. Nu begint het schrijven me te vervelen, en ik begin ook wat in de war te raken - bedenk dat wij de hele dag hier geweest zijn. Ik zal u morgen nader berichten. | |||||||
[pagina 84]
| |||||||
Uw vriend en dienaar NN Amsterdam, de 31e januari 1696
Mijnheer,
Ik had gedacht dat het oproer dinsdag ten einde was, en wilde u woensdag mijn eerste brief sturen. Maar omdat het janhagel nogmaals op de been kwam, wilde ik eerst de afloop afwachten. Woensdagmorgen vroeg waren deze plakkaten, die dinsdag al op het stadhuis voorgelezen waren, overal aangeplakt. Ze luidden als volgt:
De heren van het gerecht van de stad Amsterdam maken aan allen en iedereen bekend dat de verordening en ordonnantie op het begraven van de doden, op de 10e van deze maand gepubliceerd, geen voortgang krijgen zal, maar bij deze vernietigd zal worden. Waarvan akte, Amsterdam heden 31 januari 1696, hoofdofficier De Vicx, met alle burgemeesters en alle heren schepenen.Ga naar eindnoot+
Maar het janhagel, verlekkerd op buit, schoolde weer samen. Ondertussen werd met tromgeroffel de burgerwacht weer gemaand de wapens op te nemen - ze bewaakten al een groot gedeelte van de straten. Maar het janhagel was de burgers voor, en eer ze wat konden uitrichten, vergreep de meute zich al aan het huis van de Engelse consul, Kerby, op de Keizersgracht. Dat vernielden ze in korte tijd geheel en al. Alles wat erin stond, gooiden ze op straat. Het moest allemaal van boven naar beneden komen, en degenen die op straat stonden, smeten het vervolgens in het water, nadat het allemaal eerst gebroken en vernield was. Verschrikkelijk om aan te zien! Beneden op straat stond veel volk, van wie er zo nu en dan iemand gewond raakte. Men wierp een vleeskuip uit het venster, die een vrouw en man | |||||||
[pagina 85]
| |||||||
doodde. Die bleven ter plekke liggen. De marmeren vloer braken ze open, en ze wierpen 't allemaal op straat. De turf werd zo snel naar buiten gegooid dat 't leek alsof het hagelde. Er mocht niets van over blijven. Het is verbazingwekkend hoe ze alles aan stukken hebben weten te krijgen. Ik ben na het plunderen binnen geweest, en heb de ellende gezien: van het achterhuis was het hele dak af, het lood was uit de goten, de gehele tuin was gesloopt. Het hele huisraad, en wat er al niet was in huis, tuin en tuinhuis, hebben ze met hun schelmenhanden geschonden. Al 't binnenwerk uitgebroken, de ijzeren haardplaten op straat aan stukken geworpen, al 't binnenwerk uit het huis uitgebroken,Ga naar eindnoot+ de panelen tegen de zolder aan stukken geslagen of gegooid, wijn en bier door de kelder laten lopen. De vrouwen liep de wijn uit de muilen. Terwijl de uitgelaten schoften hiermee bezig waren, was de gemeenteraad van de stad bijeen om te overleggen hoe men deze booswichten het best van kwaaddoen af zou kunnen houden. De heren besloten dit plakkaat uit te laten brengen: | |||||||
NotificatieGa naar eindnoot+Nu de verordening en ordonnantie over het begraven is vernietigd en ingetrokken, en alles aangaande dit onderwerp weer op de oude voet is teruggebracht, maakt de vroedschapGa naar eindnoot+ van de stad Amsterdam bij deze haar besluit bekend: alle eerzame burgers, behalve degenen die bij hun officiers onder de wapenen zijn, dienen zich direct naar hun huis te begeven. Men heeft het nodig geacht en goed bevonden tot het behoud van rust en vrede dat geweld met geweld beantwoord werd. Deze waarschuwing gaat uit opdat er geen onschuldige slachtoffers zullen vallen. Waarvan akte, Amsterdam de 1 e februari 1696.
Ook werd goed gevonden alle vrijwilligers paraat te houden, om het gespuis van de stad op alle mogelijke manieren te bestrijden. | |||||||
[pagina 86]
| |||||||
Kort daarop zag men de voornaamste burgers van de stad gewapend te paard zitten: de kinderen van de heren van het gemeentebestuur, en daarbij veel gewone burgers die een paard bezaten. Mijn beste paard van stal leende ik uit aan mijn neef, die zich terstond bij het regiment aansloot. Diezelfde woensdag telde ik al meer dan honderd van deze ruiters, die onder commando stonden van schepen Burg. Ze reden door de hele stad, met getrokken degens in de hand, wat veel ontzag wekte. Maar voordat deze ruiterij verzameld was, had janhagel het huis van de heer Kerby al geplunderd. 's Morgens om tien uur was dat al zo'n beetje voor elkaar, terwijl de ruiters zich na de middag verzamelden. De gewapende burgerij was ondertussen goed op de been, maar het canaille ook, veel meer nog dan dinsdags. Toen het volk zag dat alles goed gelukt was - terwijl men bezig was en de burgers, hoewel gewapend, alles aanzagen, werd men des te brutaler, omdat men dacht dat de burgers er niet tegen waren, of niet genoeg moed hadden om ze tegen te houden - , toen keerde men zich naar het huis van burgemeester De Vries, die nu heer is van de admiraliteit,Ga naar eindnoot+ terwijl men zei: ‘Dat moeten we ook plunderen’. Daar aangekomen, vonden ze het huis sterk bezet met dicht aaneengesloten burgers. Maar sommige booswichten hadden daar weinig ontzag voor. Alsof het houten mannetjes waren, zo drongen vijf of zes kerels zich op naar de stoep van heer De Vries. Die had daar een of meer zeekapiteins, met wat huishoudelijk personeel. Zij paaiden de vijf kerels met wat geld en mooie woorden, waarop ze vertrokken. Het janhagel zag in dat er door de voorzorgsmaatregelen van de burgers niet goed bij het huis te komen was, en vond een modderschuit. Daar stapten eerst een paar grote jongens op, de burgers verzochten hun de schuit over te geven, maar dat wilden ze niet. Een paar kerels sprongen er ook in, en staken over. Maar daarop kwamen er zoveel burgers aanzetten, dat men niets durfde te beginnen en zich door de burgers liet terug- | |||||||
[pagina 87]
| |||||||
brengen. Ik stond dit alles van de overkant aan te zien. Maar toen ik de grootste oproerkraaiers aan zag komen, ging ik naar de Amstel, alwaar die boeven opnieuw probeerden een doorbraak te forceren. Maar toen dat werd belet, liepen ze met grote spoed de Paardenstraat uit naar de aangrenzende straat, om de burgers daar weer onder druk te zetten. Sommigen rammelden aan de deuren, om wat geld te krijgen - maar dat heb ik zelf niet gezien. Een groep die langs de Amstel gekomen was en zag dat er geld werd gegeven, spoedde zich ook daarnaartoe. Toen de geldgever dit zag gebeuren, gooide hij het geld op straat, en zij maar aan het oprapen. Toen schoten de burgers toe en sloegen met hun musketten en spiezen op hen in. Ze doodden verscheidene mensen. Eentje die aan de tralies tegen het huis op klom, om wat geld te krijgen, werd van bovenaf neergeschoten, dood. Een ander, die werd zo geslagen dat hij zich niet staande kon houden; hij liep nog een paar passen door, maar plonsde toen voorover in de Burgwal, zonk en weg was hij. Twee werden er bij de benen weggesleept naar een wachthuisje dat daar voor het huis van de heer De Vries op de Herengracht staat. Daar lieten ze de twee doden liggen. Van de vluchtende meute, die door de burgerij heen moest, werden er verscheidenen zeer onaangenaam verwond. Iedereen zocht een goed heenkomen, en zo beschermden de burgers het huis van burgemeester De Vries. Ik zag daarvan het begin, mijn knecht het einde. Toen het janhagel zich daar tegengehouden zag, liep een deel van het volk de Halvemaansbrug over, naar ze zeiden op weg naar het huis van schout Engelbregt, dat in die straat bij de Nieuwmarkt staat. Ondertussen waren anderen bezig ter hoogte van het huis van burgemeester De Haas, aan de Herengracht, tussen de Reguliersgracht en de Vijzelstraat. Een paar wisten door te dringen tot het huis. Maar de burgers die aan de Reguliersgracht stonden en dit zagen, gingen hen met ontblote degens tegemoet, waarop die gasten toen hun messen trokken; maar uiteindelijk moesten ze het veld ruimen. Het personeel, | |||||||
[pagina 88]
| |||||||
of bekenden van de heer De Haas, kwamen ook met getrokken degens op de stoep staan om die gasten op te vangen. En 't vreemdste was dat er één met een braadspit aan kwam zetten waar nog een vleesschijf aan zat. Maar met hun rooflust was het nog niet gedaan. Men hoorde nog verscheidene huizen noemen die ze wilden aandoen: de Bank van Lening, waar ze zeiden dat kapitein Sparo's broer woonde. Maar dat huis was met burgers bezet, zoals ook het huis van schout Engelbregt. Zij keerden zich toen naar de Sint-Antoniusbreestraat, naar 't huis van ‘de rijke jood’, zoalsie doorgaans werd genoemd, maar die eigenlijk Pinto heette. Die Pinto was met zijn vrouw in Den Haag. Toen was heel duidelijk te zien dat het maar dieverij was, want men sloeg met veel lawaai de hand aan dit huis. Zij sloegen eerst de ramen eruit, klommen tegen de ijzeren tralies op, en trapten de dikke, ingelegde glazen traproeden aan stukken. Ze stootten de luiken open en kwamen zo in de kamers, waar ze aan het graaien en grijpen sloegen. Want er was nogal wat te vinden. Het porselein, dat er overvloedig aanwezig was, moest tegen de vloer en met de voeten vertrapt worden. Een burger die daar de wacht hield, zei tegen mij: ‘'t Is verbazingwekkend hoe zij in het kwartier dat zij binnen zijn geweest alles zo hebben kunnen vernielen.’ Ondertussen draafden de burgers die op de Nieuwmarkt stonden hiernaartoe, toen ze ervan hoorden. Ze bezetten het huis aan de voor- en achterzijde. De kapiteins Pieter Rendorp, Jacob Elias en Van Kuyk besloten de schelmen in huis aan te pakken. De burgers vielen daarop het huis binnen, en sloegen en hakten er met grote moed op in. Toen wist de meute niet wat te doen. Ze konden het vege lijf niet redden. Enigen bleven dood liggen, verscheidenen gingen zwaargewond heen met bebloede koppen, en anderen vluchtten het dak op. Wie niet kon ontsnappen, werd gevangen. Tot vijfentwintig liep hun aantal op. Zij werden uiteindelijk in de boeien geslagen.Ga naar eindnoot+ Een dief die achterlangs wilde vluchten, werd doodgeschoten. Bij hem in de | |||||||
[pagina 89]
| |||||||
zak vond men een klein kistje met juwelen - mijn vroegere knecht, die daar de wacht hield, heeft het gezien. Men zegt dat het kistje tienduizend gulden waard was, en dat er een snoer parels en een horloge in lag. Na dit rescontreGa naar eindnoot+ verstrooiden de schrinkinkelsGa naar eindnoot+ zich zoals kaf door de wind verstrooid wordt. De schrik zat er zodanig in dat men niemand meer zag samenscholen. Ik stond bij het Dolhuis,Ga naar eindnoot+ daar aan de overkant. Toen zei iemand tegen mij: ‘Die gasten heb ik al eerder gezien, maar ze leken nu ten einde raad en stonden te kijken als een uil in doodsnood.’ 't Was verkeerd dat het janhagel het huis van Pinto aanviel, toen bleek zonneklaar dat het uit rooflust was. Ze liepen daar ook in de val, want de joden hakten er ook lustig op los en de burgers haalden de valbruggen op, zodat de toegang waar de grootste hoop janhagel vandaan zou moeten komen, afgesneden was en de burgers de straten bezetten. De ruiters begonnen nu ook driftig door de stad te rijden. Ze begaven zich 's avonds naar de Dam, waar veel gewapende burgers stonden en ook enige gildenbroeders zoals turfdragers, korendragers, bierdragers, waagdragersGa naar eindnoot+ enzovoort. De turfdragers zag ik optrekken met trommel en een vaandel waarop een turfdrager afgebeeld stond. Ze hadden op het stadhuis allemaal spiezen en degens gekregen, en stonden nu voor het stadhuis op de kleine steentjes daar, allemaal met witte bandjes om hun hoeden. De soldaten stonden bij de Waag en de ruiters posteerden zich voor de toegangswegen tot de Dam. Ondertussen waren de heren van de regering bezig de gevangenen te ondervragen. Twee van hen kregen als vonnis de dood door de strop en zo geschiedde het 's avonds om zes uur. Ze werden eerst door een predikant toegesproken, en toen aan de stadsbeul overgeleverd, die hen ophing vanuit een venster van de Waag. En zo eindigde de woensdag. Ondertussen liet de burgerij niet na zich sterk te bewapenen. Ze hielden de straten bezet en lieten niemand passeren. Don- | |||||||
[pagina 90]
| |||||||
derdagmorgen was de Dam druk bevolkt met burgers en soldaten en omstreeks de middag zag ik ook de ruiterij daar aankomen. Die joeg na een tijdje daar gestaan te hebben alle toeschouwers van de Dam en bezette de toegangswegen zodanig dat er niemand meer op kon komen. Ik begaf me naar de vergaderplaats van de waagdragers, van waaruit ik alle bewegingen op de Dam kon aanschouwen. Dat was veel vermakelijker dan het janhagel heer en meester te zien zijn. Toen overal ruim baan gemaakt was, zag ik de soldaten in beweging komen, waaruit ik opmaakte dat de rechtspleging in gang gezet werd. Ik zag de beul uit het venster komen. Er stond een dubbele ladder op de luifel van het venster, waar hij op ging staan. Toen zag ik hem een zondaar optillen, die met zijn voeten vooruit op de ladder werd gezet. Ondertussen was de strop binnen, in de Waag, al vastgemaakt. Toen klom de beul met zijn ‘patiënt’ naar beneden. Toen de strop bijna strak stond, schopte hij de vent van de ladder af. Op die manier zag ik van drie man door de strop het leven eindigen. Dat is een nieuwe manier van hangen, want waar andere boosdoeners in het algemeen de galg op klimmen, daar klommen deze naar beneden. Ze werden gehangen tegen het bord waarop de namen van de gedeserteerde soldaten staan. En zo hingen zij als het ware aan een beschilderde galg. De ruiterij, over de tweehonderd in getal, trok weg. En zo eindigde de donderdag.
Vrijdag, op de derde februaridag, kwam er een plakkaat uit waarop bevolen werd dat allen die iets van geroofd goed in hun bezit hadden, het terug moesten brengen. Men zou moeten zeggen hoe men eraan gekomen was, en naar beste weten aangeven van wie het geplunderd was. Het plakkaat beloofde beloning, of rigoureuze straf bij nalatigheid. Het plakkaat kon u de 4e januari vinden in de Leidse Courant. | |||||||
[pagina 91]
| |||||||
Zaterdag zag ik de ruiterij poolshoogte nemen. Ze reden in de ossenstallen op de Ossenmarkt: de heer Hinlopen (schepen), de heer Six (burgemeester), de heer Burg en de heer Huydekoper, burgermeesterszoon en heer van Maarsseveen. Ze lieten iedereen uit de stal komen en bij zich komen, en vroegen aan iedereen of hij een eigen paard en tuigage had. En of men altijd gereed kon en wilde zijn om de orde te handhaven. Van wie ‘ja’ zei, werden onmiddellijk naam en adres opgeschreven. En de anderen die stonden te wachten op hun beurt werden bedankt door de heren officieren die ik net noemde, uit naam van de burgemeesters. Ze zeiden: ‘We zullen uw namen aan hen doorgeven, en de burgemeesters zullen er erkentelijk voor zijn. En als we u weer nodig hebben, zullen ze het u laten weten.’ Toen reden deze ruiters huns weegs. Zij die aangenomen waren, allen kadetten, vertrokken na enige tijd ook. Eerst schepen Hinlopen met zes groepen, elk van vier man, de officieren uitgezonderd. Als tweede vertrok Six met acht groepen van vier man, de officieren uitgezonderd. En de laatste groep vertrok met de heren Burg en Huydekoper aan de achterzijde, met zes groepen van vier man, de officieren uitgezonderd. Nu kunt u wel zo ongeveer raden hoeveel ruiters zijn achtergebleven. Verder is er niets bijzonders voorgevallen, maar de schouten en dienders hadden veel werk met het zoeken van de schuldigen, en de cellen zaten er rijkelijk vol mee. Men zegt dat er vijf in Haarlem achterhaald zijn, en toen ik zaterdag op de Dam stond, kwam schout Engelbregt aanzetten met een kunstschilder (bij de heren zeer bekend, omdat ze veel door hem hebben laten schilderen). Zijn pantoffels aan de voeten, zijn slaapmuts nog op en zijn zoontje liep al schreiend achter hem aan. Hij riep: ‘Ik ben totaal onschuldig, ik heb er geen aandeel in gehad, God is mijn getuige.’ Hij leek geheel onschuldig, maar moest toch naar de cel. | |||||||
[pagina 92]
| |||||||
Maandag kwam de burgerij weer sterk in de wapenen en de ruiters (zelfs degenen die zaterdag werden bedankt), bezetten de gehele Dam. Omstreeks twaalf uur werden er weer zeven mannen opgehangen, onder hen één die ik zeker gezien had bij het plunderen - want hij had een kenteken: zijn neus was afgesneden, en daarom dacht ik al wel dat ze hem zouden vinden. Er werd een mes boven zijn hoofd gehangen.Ga naar eindnoot+ Zij werden uit hetzelfde venster van de Waag opgehangen (op de manier zoals hiervoor vermeld; men zegt dat het vreemdelingen waren) en diezelfde dag werden ze losgesneden en naar de VolewijkGa naar eindnoot+ gebracht, waar ook drie van de vier mannen die dood waren geslagen aan hun benen opgehangen waren. Zie daar, mijn vriend, een verslag van wat er deze dagen is voorgevallen. Het zag er naar uit dat de hele stad ondersteboven gekeerd zou worden door het woedende gespuis, want hun aantal groeide zo sterk dat ze in staat waren om meer dan één huis tegelijk aan te vallen. En ik denk dat ze van huis tot huis gegaan zouden zijn, en elkaar daarna om de buit doodgeslagen zouden hebben. Maar de dappere burgerwacht hield hen staande. Doch eer en dank zij de almachtige God voor ons behoud, want Hij heeft ons genadig bewaard. Hier eindig ik mee, u in de bescherming van de Allerhoogste aanbevelende. Ik blijf,
uw vriend en dienaar, N.N. Amsterdam, 6 februari 1696
Omstreeks drie weken geleden is in de Lutherse kerk een jood gedoopt, die naar men zei de oorzaak van het plunderen van het huis van Pinto was. Men kan wel zeggen een renegaat,Ga naar eindnoot+ nog erger dan een Turk. Hij zit dan ook gevangen. |
|