Amsterdam toneel van rellen (1696) 78
In november 1695 besloten de Staten van Holland, het regeringsorgaan waar Amsterdam als stad onder viel, tot het heffen van nieuwe belastingen. Een sinds 1689 voortdurende oorlog met Frankrijk bracht hoge kosten met zich mee, en men dacht die te kunnen dekken door belasting te gaan heffen op het begraven van de doden. Op 10 november besloten de bestuurders van Amsterdam de nieuwe belastingwet op te stellen, en die tegelijkertijd te gebruiken om het vrije beroep van ‘aanspreker’ (zeg maar: begrafenisondernemer) onder gemeentelijk gezag te plaatsen. Vanaf december 1695 zou de nieuwe wet van kracht moeten zijn, maar een oproer, waarvan in dit pamflet verslag wordt gedaan, gooide roet in het eten.
Het stadsbestuur riep veel weerstand op met het aan banden leggen van de aansprekers. Het oproer dat uitbrak is in de volksmond het ‘aansprekersoproer’ gaan heten. Het arme deel van de Amsterdammers vreesde geen fatsoenlijke begrafenis meer te kunnen betalen als daar gemeentelijke belasting op geheven werd. Zij moesten in zee met mensen die de gemeentebestuurders kennelijk een goed betaald ambt gunden.
Na de eerste plunderingen waarin het oproer resulteerde, hoopte het stadsbestuur de gemoederen te bedaren door nog diezelfde avond per plakkaat een nieuwe maatregel af te kondigen. De invoering van de wet werd zes weken opgeschort. Maar de volgende dag plunderde de menigte, aangevuld met matrozen die van de ongeregeldheden gehoord hadden, de huizen van burgemeesters en rijke kooplieden opnieuw. Het gemeentebe-